Graspollen, stikstof en hooikoorts: Landbouwexperts plaatsen vraagtekens bij KUL-studie
nieuwsHet onderzoek van de KU Leuven en Sciensano dat de link legt tussen graslandbemesting, pollen en hooikoorts blijft de gemoederen bedaren. Zowel professor Geert Haesaert van de Universiteit Gent als de onderzoekers van ILVO kropen in hun pen om de nodige nuances en context te plaatsen bij de conclusies van het onderzoek. “In het multidisciplinair team dat aan de studie werkte, zetelden blijkbaar geen landbouwkundigen. Het gaat volledig voorbij aan de landbouwkundige realiteit”, klinkt het onder meer.
De resultaten van het onderzoek, dat net na het verlengde Paasweekend werd bekendgemaakt, was meteen groot nieuws. Een groot artikel in De Morgen, een uitgebreid interview met één van de auteurs in De Ochtend op Radio 1 en zelfs het VRT-journaal van 19 uur startte met de link die onderzoekers hebben gelegd tussen de bemesting van graslanden of stikstofvervuiling zoals ze het in hun persbericht zelf noemden en de vorming van pollen die een impact hebben op hooikoorts. “Voor het eerst wordt duidelijk dat stikstofvervuiling niet alleen gevolgen heeft voor het milieu, maar ook voor onze gezondheid”, klonk het.
De landbouworganisaties stonden meteen op hun achterste poten. “Dit is een theoretische studie die zich in de praktijk niet voordoet want grasland dat bemest wordt, wordt gemaaid voor het gras de kans krijgt om in bloei te komen”, zei Boerenbond. ABS ging nog een stap verder en noemde het onderzoek “goedkope sensatiezucht”. VILT sprak ook met Gert Van de Ven, onderzoeker van het Landbouwcentrum voor Voedergewassen (LCV) en die kon op basis van wat hij al gehoord had in de media meegeven dat productief grasland in landbouwkundig gebruik geen pollen verspreidt omdat het tijdig gemaaid wordt.

Agrarisch uitgebaat grasland versus graslanden in natuurgebieden
Nu landbouwdeskundigen de kans hebben gekregen om de studie meer in detail te bestuderen, blijft die conclusie overeind. De onderzoekers van het Instituut van Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) stellen in een artikel in De Morgen dat de conclusies een foute extrapolatie zijn van de resultaten van een ongetwijfeld waardevolle studie. “Dit gaat voorbij aan de grasteeltpraktijk op meer dan 90 procent van ons grasareaal”, klinkt het.
UGent-professor Geert Haesaert, expert op het gebied van duurzame gewasproductie, formuleert het scherper. “Er is sprake van een multidisciplinair team dat het onderzoek heeft uitgevoerd, maar hadden in dat team ook landbouwkundigen gezeten, dan was men op de hoogte geweest dat graslanden die in bloei komen nagenoeg volledige verdwenen zijn uit het agrarisch landschap sinds de jaren ’70. De techniek van hooien beperkt zich bijna uitsluitend tot natuurgebieden of graslanden die grenzen aan natuurgebieden en waar sowieso strenge regels gelden qua maaifrequentie en stikstofinput (mest dus, red.).”
Hij wijst erop dat agrarisch uitgebaat grasland wordt gemaaid of begraasd voor het in bloei komt. “Vroeg gemaaid gras is suiker- en eiwitrijk en wordt vlot opgenomen door koeien. De hedendaagse uitbating van grasland is er dus op gericht om juist bloei zoveel mogelijk te vermijden.”
ILVO stoelt dit met bijkomende cijfers. “In Vlaanderen bestaat ruim de helft van het landbouwareaal uit gras, hetzij permanent grasland, hetzij tijdelijk ingezaaid grasland. Het gaat om zowat 300.000 hectare. Dat gras wordt ofwel permanent begraasd door dieren ofwel wordt het herhaaldelijk, tot zelfs zes keer per jaar, gemaaid en geoogst. Meestal om ingekuild te worden als eiwitrijk veevoeder. De tussentijdse bemesting die soms gegeven wordt, stimuleert overigens de bladvorming en niet de zaadvorming”, stelt het onderzoekscentrum.
Drie gevallen waarin grasland tot pollenproductie komt
ILVO ziet zelf nog drie gevallen waarin graslanden toch tot pollenproductie komen. “Een eerste mogelijke graslandpraktijk die pollen kan vrijgeven is de heel gespecialiseerde graszaadteelt, goed voor minder dan één procent van het graslandareaal. Hier is het juist wel de bedoeling om zaad te produceren. Op deze percelen wordt een lage stikstoftoediening toegepast (verplicht minder dan 120 eenheden stikstof per ha) zodat dergelijk uitgeselecteerd gras het signaal krijgt om aren te vormen, in plaats van overvloedig veel blaadjes”, luidt het.

Een tweede, steeds zeldzamer wordende praktijk is – waar Haesaert ook al naar verwees – hooi maken, bijvoorbeeld als structuurvoeder voor paarden. “Daarbij laat men, op half extensieve perceeltjes, het gras doorgroeien, en bloeiende stengels vormen, om het dan een eerste keer te maaien, vijf dagen te drogen en te persen in balen. Er bestaan geen gedetailleerde statistieken van deze extensieve praktijk. Vaak zijn het hobbyboeren of natuurbeheerders die nog hooien. Hooi mét stengels is vezelrijk, geeft wat minder energie aan de dieren, maar heeft wel pollen vrijgegeven. Vandaar het woord ‘hooikoorts’”, aldus de ILVO-onderzoekers.
Een laatste uitzondering waar wél graspollen vandaan komen maar dan buiten de landbouw, is volgens hen het gras in de wegbermen dat omwille van de biodiversiteit steeds langer mag blijven staan, op spoorwegtalluds, in natuurgebieden, en in de particuliere ‘Maai-Mei-Niet’-tuinen die men in bloei laat komen. Het gaat in dit geval om substantiële oppervlakten. “Wie graspollen wil vermijden, vermijdt dus best graspercelen die in bloei komen en pollen produceren wat dus wat de landbouwpercelen betreft maar zeer uitzonderlijk het geval is. Hooikoortslijders kunnen dus met een gerust hart wandelen in landbouwkundig uitgebate graslanden”, luidt de conclusie van ILVO.
Andere lacunes in het onderzoek
Haesaert ziet daar bovenop nog een aantal andere problemen in het onderzoek en de berichtgeving erover. Dat stikstofbemesting wordt gelijkgesteld aan vervuiling, vindt hij onbegrijpelijk. “De onderzoekster van KU Leuven plaatste bodemverontreiniging en stikstofbemesting zelfs op gelijke hoogte”, klinkt het.
De stikstoffactor is slechts één van de bepalende elementen voor de hoeveelheid grassen en pollen. Ook uitbating speelt een rol, maar het debat focust eenzijdig op stikstof
Daarnaast is de UGent-professor ook sceptisch over de vergelijking die het onderzoek maakt. Zo zouden bemeste graslanden zes keer meer stuifmeel produceren, terwijl de opbrengst maar twee tot drie keer hoger zou liggen. “Dat betwijfel ik. Tientallen goed aangelegde proeven uit het verleden duiden op merkelijk hogere opbrengsten. Bovendien gaan de onderzoekers voorbij aan het aspect ‘kwaliteit’. Je kan altijd biomassa oogsten, maar wat is de nutritionele kwaliteit ervan? Met andere woorden, wat is de opneembaarheid en verteerbaarheid is van het ‘gras’ van de half-natuurlijke graslanden? Men gaat ervanuit dat de drie in de studie opgenomen halfnatuurlijke graslanden een landbouwkundige waarde hebben. Dat is te betwijfelen door een gebrek aan nutritionele kwaliteit”, meent Haesaert.
Ook bij de onderzoeksopzet heeft de professor zijn twijfels. De studie vergelijkt drie halfnatuurlijke graslanden met 47 zogenaamde representatieve landbouwkundige graslanden. “Een dergelijke vergelijking is wetenschappelijk niet te onderbouwen gezien groeiomstandigheden van locatie tot locatie verschillend zijn. De stikstoffactor zal dus maar één factor zijn die het aantal grassen en dus de pollenhoeveelheid zal bepalen. Naast stikstof speelt ook de uitbating, bijvoorbeeld het begrazingsmanagement of maaifrequentie, een rol. Toch focust men enkel op stikstof zonder de andere factoren mee te nemen in het debat”, klinkt het kritisch.
Een andere nuance die in het onderzoek ontbreekt, gaat over de hoeveelheid pollen. Volgens Haesaert is het onduidelijk of de grotere hoeveelheid pollen te wijten is aan meer grassen of andere grassoorten. “Laat ons duidelijk zijn, ook extensief uitgebaat grasland bestaat hoofdzakelijk uit gras maar er zijn andere soorten dan in intensief uitgebaat grasland aanwezig. De vraag is dan ook of de sterkere immuunreactie te wijten is aan stikstof of aan een verschuiving van grassoorten”, formuleert hij nog bijkomende kritiek op het onderzoek.
