Kwart minder varkens tegen 2030, vooral kleine bedrijven haken af
nieuwsDe Vlaamse veestapel zal tegen 2030 fors krimpen, vooral in de varkenshouderij. Dat blijkt uit een prognose van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij op basis van een enquête bij rundvee- en varkenshouders. In de varkenssector wordt een daling van 16 tot 23 procent verwacht. Bij de melkveesector kondigt zich een trendbreuk aan, want na jaren van groei zal het aantal dieren met vijf procent dalen. Opvallend is dat een kwart van de melkveehouders desondanks nog groeiambities koestert. Vooral kleinere bedrijven haken af, zowel in de varkens- als rundveehouderij. Naar verwachting verdwijnt tegen 2030 één op de drie varkensbedrijven en één op de vijf rundveebedrijven.
Het Agentschap Landbouw en Zeevisserij organiseerde deze bevraging om in te schatten in welke mate de natuurlijke afvloeiing van veehouders zal bijdragen aan het halen van de stikstof- en klimaatdoelen. Zo gaan er tegen 2030 heel wat landbouwers op pensioen zonder opvolging. Veel oudere bedrijfsleiders blijken bovendien niet meer te willen investeren in ammoniakemissiereductiemaatregelen (AERM), en kiezen er daarom voor te stoppen.
Anderzijds kunnen een verminderende concurrentiedruk en subsidies voor emissiebeperkende investeringen sommige bedrijven net stimuleren tot schaalvergroting of overname van collega’s. De precieze impact van het stikstofdecreet op het aantal dieren blijft dus onzeker.
Aan de hand van een enquête bij 231 rundveehouders en 73 varkenshouders, werd een prognose van de verwachte uitstroom en instroom opgemaakt. De pluimveesector werd in het rapport niet opgenomen omdat te weinig pluimveebedrijven deelnamen aan de enquête.
45% van de varkensboeren geeft er de brui aan
Tegen 2030 is een sterke terugval van het aantal varkensbedrijven te verwachten: 45 procent van de bevraagde varkensboeren wil binnen vijf jaar stoppen met hun vleesvarkens te houden. Dat is ongeveer dubbel zoveel als het aantal rundveebedrijven dat wil stoppen.
Vlaanderen verliest kleinere bedrijven
Het aantal varkens in Vlaanderen zal echter niet evenredig dalen. Want de 45 procent bedrijven die willen stoppen, vertegenwoordigen slechts 26 procent van de huidige veestapel. Dit wijst erop dat vooral kleinere bedrijven zullen afhaken.
Het verwachte aantal varkens zal daarom in 2030 naar verwachting 16 tot 23 procent lager liggen dan in 2024. Deze onevenredige daling is niet alleen te wijten aan de stoppende kleinere bedrijven, maar ook aan de verwachte reducties bij de overblijvende bedrijven. Zo zal waarschijnlijk de veestapel van de groep kleinere bedrijven (minder dan 550 dieren) met 69 procent dalen, terwijl bij grotere bedrijven (meer dan 1.200 varkens) slechts een daling van 5,3 procent wordt verwacht. Bij middelgrote bedrijven is er een verwachte reductie van 47 procent.
Een andere, iets minder verrassende tendens is het verschil in evolutie van dierenaantallen tussen veehouders met of zonder ammoniakemissiearme (AEA-) stal. Veehouders die nog geen AEA-stal hebben, willen in totaal gemiddeld 59 procent minder dieren houden. Bedrijven waar wel al een AEA-stal aanwezig geven aan eerder te willen vermeerderen met 4,5 procent.
Ammoniakemissie -30%
Eén van de doelen van de studie was ook om te achterhalen hoe de verwachtte daling in dierenaantal zich vertaalt naar minder ammoniak-, methaan- en lachgasemissies. Bij de varkenssector zou die afname leiden tot een reductie van methaan- en lachgasemissie tussen de 16 en 23 procent. De ammoniakemissie zou volgens de prognose met een grotere sprong van 30 procent dalen. Dit omdat de afbouw van de veestapel vooral zal gebeuren op bedrijven met niet-AEA-stallen en tegen 2030 alle varkens waarschijnlijk in AEA-stallen gehuisvesd zullen zijn.
20 tot 25 procent van rundveehouders stopt
Ook het aantal bedrijven met runderen als de grootte van de rundveestapel zal afnemen, echter minder uitgesproken dan bij de varkens. Zo geeft 20 procent van de melkveebedrijven in de enquête aan dat ze tegen 2030 willen stoppen met melkkoeien te houden. Bij de vleesveebedrijven is dat ongeveer 25 procent. Opnieuw zijn het vooral de kleinere bedrijven die van plan zijn om te stoppen.
Een kwart van de melkveehouders heeft groeiambities, toch trendbreuk
De verwachte daling van de rundveestapel in het geheel ligt tussen de 7 en 9,4 procent. Maar er is een verschil in de verwachte evolutie tussen de melkvee- en vleesveestapel.
Van de overige 80 procent melkveehouders die na 2030 nog wil voortboeren, wil het merendeel zijn aantal dieren gelijk houden (39%) of uitbreiden (26%). Een minderheid plant om het aantal dieren af te bouwen (12%). Bij de melkveestapel wordt daardoor een reductie van 5,4 procent verwacht tegenover de situatie vandaag. Bij vleesveebedrijven zijn de groeiambities heel wat beperkter waardoor de verwachte reductie tussen de 9 en 14 procent schommelt.
In vergelijking met het verleden betekent deze evolutie wel een trendbreuk voor de melkveehouderij. Want in de situatie van vandaag steeg de melkveestapel telkens. Tussen 2011 en 2023 werd een toename van 30 procent gemeten. Het aantal melkveebedrijven daarentegen is met 36 procent gezakt. Het gemiddelde aantal melkkoeien per bedrijf is bijgevolg verdubbeld. Verwacht wordt dat deze stijging van meer koeien per bedrijf in de toekomst zal afnemen.
Hoe jonger de bedrijfsleider en groter het bedrijf, hoe meer koeien
Anders dan bij de varkenshouderij, is er bij de rundveehouderij een duidelijk verband tussen de leeftijd van de bedrijfsleiders en de evolutie van dieraantallen. Zo willen jongere melkveehouders gemiddeld 9,5 procent meer dieren houden in 2030, bij vleesveehouders is dat 5,7 procent. Oudere bedrijfsleiders plannen daarentegen een forse afbouw: gemiddeld 36 procent minder melkvee en 26 procent minder vleesvee in totaal.
Ook tussen de bedrijfsgrootte is er een link te leggen. Net zoals bij de varkenshouders is vooral in de groep van de kleinste rundveebedrijven een sterke daling van de veestapel. Bij melkveehouders gaat het om 24 procent, bij vleesveehouders om 33 procent. Grotere bedrijven in de melkveehouderij willen daarentegen gemiddeld 2,7 procent meer dieren houden in 2030. Bij de vleesveehouders wordt geen toename geschat maar een afname met 4,3 procent bij grotere bedrijven.
-8% ammoniak- en methaanemissies
De daling van het aantal runderen vertaalt zich ook in een daling van de lachgasemissies met maximum 9,6 procent. De daling van de methaan- en ammoniakemissies is naar verhouding minder groot, omdat het aandeel melkvee in de totale rundveestapel stijgt. De verwachte daling van de totale methaan- en ammoniakemissie lopen beiden op tot acht procent. Dit zijn reducties die het Agentschap berekende louter als gevolg van een vermindering van het aantal dieren. De emissiereducties die andere AER-maatregelen kunnen opleveren, tellen hierbij dus niet mee.
“Deze cijfers tonen aan dat de (natuurlijke) uitvloeiing uit de sector ook mee in rekening gebracht moet worden in het stikstofkader”, reageert Justine Arkens, voorzitter van Groene Kring. “Samen met Boerenbond blijven we dan ook vragen dat dit wordt opgenomen in een meer werkbaar stikstofkader.”
44% van de melkveehouders houdt effectief rekening met stikstofbeleid
In de enquête werd de veehouders ook gevraagd in welke mate ze vandaag al rekening houden met het stikstofbeleid in hun toekomstplannen. 44 procent van de rundveehouders zegt rekening te houden met de beperkingen van het geldende wetgevend kader. 39 procent geeft een neutraal antwoord. En 17 procent zegt ‘eerder niet’ of ‘helemaal niet’ rekening te houden met het stikstofbeleid.
Verrassend is dat wie geen rekening houdt met het beleid, juist vaker plannen heeft om te stoppen. Wellicht omdat deze groep sowieso al uit de sector wilde stappen.
Aan rundveehouders werd in september ook gevraagd of men op de hoogte is van de verplichte NH3-emissiereductie van vijf procent tegen eind dit jaar. 40 procent liet toen weten van niet. “Een opmerkelijke grote groep, aangezien het een bindende doelstelling op korte termijn is”, schrijft het agentschap in het rapport. (LINK ARTIKEL BB)
Bij varkenshouders ligt de bewustwording hoger: 65 procent van de vleesvarkenshouders zegt vandaag rekening te houden met het stikstofbeleid. Het aandeel van de varkenshouders dat geen rekening houdt met het stikstofbeleid is gelijkaardig als bij de rundveehouders, de neutrale groep is dus kleiner. Een duidelijk verband tussen de intentie om te stoppen en de mate waarin men vandaag rekening houdt met het stikstofbeleid is er niet bij de varkensboeren.

“Situatie is onhoudbaar, oorzaken voor stopzetting zijn eindeloos”
“Dit rapport toont nogmaals aan hoe onhoudbaar de situatie is waar vele landbouwers zich momenteel in bevinden”, reageert Lode Ceyssens, voorzitter van Boerenbond. “De oorzaken van stopzetting zijn helaas eindeloos waaronder het gebrek aan rechtszekerheid en perspectief omwille van het stikstofdecreet, de administratieve rompslomp en overmaat aan regels en de torenhoge grondprijzen.”
“Het rapport geeft duidelijk aan dat heel wat land- en tuinbouwers, jong en oud, zullen stoppen na 2030”, gaat Arkens verder. “Het is van belang dat er voldoende aandacht besteed wordt aan generatievernieuwing. Het mag geen unicum zijn dat een jonge boer nog überhaupt durft te starten in de sector.”
"Onze beleidsmakers moeten onze lokale, kwaliteitsvolle en duurzame voedselproductie ondersteunen", besluiten ze beiden.
"Studie is momentopname"
“De studie is een momentopname van de intenties bij een steekproef van veehouders”, benadrukt het Agentschap. “Dit moet steeds in het achterhoofd gehouden worden wanneer er gewerkt wordt met deze resultaten. Wij weten niet hoe realistisch zij hun eigen situatie hebben ingeschat. Daarnaast is het mogelijk dat hun toekomstplannen veranderen als de omstandigheden veranderen.”