De Vlaamse landbouw: tussen kritiek en toekomst
OpinieDe Vlaamse landbouw staat op een keerpunt, schrijven Veerle De Mey en Bruno Vandorpe van VIVES-hogeschool in een opiniestuk. Terwijl de sector kritiek krijgt op zijn ecologische impact, blijft hij cruciaal voor onze voedselvoorziening en economie. Hoe voeden we een groeiende wereldbevolking op een duurzame manier? De auteurs pleiten voor een nuchtere, holistische kijk op deze complexe uitdaging.
De impact van de landbouw en in het bijzonder de intensieve veeteelt wordt bij tal van hedendaagse uitdagingen in de maatschappij gebruikt en/of misbruikt: de ene keer als oorzaak, als boosdoener; de andere keer als slachtoffer, als oplossing. Maar tegen 2050 ongeveer tien miljard mensen voeden, zonder het klimaat en de omgeving extra te belasten, is de ambitie. Vier principes zullen de hoekstenen van deze ambitie vormen: duurzaam intensifiëren, voedselverlies en -verspilling voorkomen, het matigen van de consumptie van dierlijke eiwitten en de afbouw van de teelt van bio-brandstoffen. De toekomst van de Vlaamse landbouw(ers) verdient een holistische kijk in de maatschappelijke discussie. De Vlaamse landbouw als onderdeel van het mondiale voedselsysteem.
Traditioneel wordt de duurzaamheid van een voedselproductiesysteem beoordeeld op drie aspecten: het economische, het ecologische en het sociale aspect. Geen enkel voedselproductiesysteem scoort maximaal op alle duurzaamheidsparameters. Maar hoe intensiever de landbouw is, hoe duurzamer deze kan zijn.
Economisch gezien bestaan er binnen de Vlaamse landbouw grofweg twee types boeren. Het eerste type produceert voor de agro-industrie, de voedingsnijverheid. Deze boer is een prijsnemer. De export van agrarische producten waren in 2022 goed voor 11,2 procent van de totale export. Wellicht uit onwetendheid is de gemiddelde Belg (nog) niet trots op het feit dat het (kleine) België wereldwijd de grootste exporteur is van diepvriesaardappelproducten en -groenten. De voedselverwerkende nijverheid biedt tewerkstelling aan meer dan 100.000 mensen.
Het tweede type boer is de niche-producent. De boer die bijvoorbeeld onderneemt binnen de korte keten. Dit type van voedselproductie botst evenzeer op zijn limieten. Willen we bijvoorbeeld de bevolking van stad Antwerpen enkel voeden met lokaal geteelde producten, dan is er geen productieruimte genoeg binnen een straal van 50 kilometer rondom Antwerpen. Tot op zekere hoogte is dit type boer een prijszetter. Stellen dat dit de toekomst is voor alle landbouwers is manifest onjuist: in deze situatie worden ze immers terug prijsnemer door de concurrentie met de boer-buurman.
Wanneer duurzaamheid verengd wordt naar het ecologische aspect ontstaat, onterecht, al vlug de breuklijn landbouw-natuur. Hoe intensiever men echter kweekt of teelt, hoe efficiënter het systeem omgaat met land- en watergebruik. De voorbeelden zijn legio: Kippen met uitloop hebben 25 procent meer voer nodig dan de gangbare kippen, ze stoten meer stikstof uit, ….Als keerzijde van de medaille van een productieve intensieve veeteeltregio worden deels terecht onder andere de stikstofemissies en/of de nitraten in het oppervlaktewater aangehaald. Er gaat in de maatschappelijke discussie en de wetgeving veel aandacht naar de hoeveelheid stikstof die de landbouw, de industrie en het verkeer uitstoten in de atmosfeer. De invloed van de huishoudens via de riolering wordt echter niet mee in rekening gebracht.

Ook hondendrollen schadelijk voor natuur
7 februari 2022De invloed van de mens in bijvoorbeeld natuurrecreatie werd door Prof. De Frenne (UGent) wetenschappelijk onderzocht. De stikstof uit hondendrollen zijn in de vier belangrijkste Gentse natuurgebieden verantwoordelijk voor de helft van de stikstofdepositie in deze natuurgebieden. Het is genoegzaam bekend: Arcelor Mittal in Gent stoot meer CO2 uit dan de totale landbouwsector in Vlaanderen. De politiek geeft het staatsbedrijf, terecht, de kans om te werken aan CO2-reductie zonder direct de omvang van de productie ter discussie te stellen. Waarom zou de veehouderij die kans niet mogen krijgen?
Bij de ecologische benadering over de duurzaamheid van een voedselsysteem dient een belangrijke kanttekening te worden gemaakt. Maatregelen, initiatieven die genomen worden m.b.t. het verhogen van dierenwelzijn (zoals een lagere bezettingsgraad, een tragere groei, voorzien van uitloop) zijn lovenswaardig maar impliceren ontegensprekelijk negatieve ecologische gevolgen (de stikstof-uitstoot stijgt dan met een factor 3,5).
Burger versus consument
Heel wat supermarkten engageerden zich om tegen 2026 pluimveevlees te verkopen dat voldoet aan het BCC-label, Het Better Chicken Commitment. Zonder bijsturing betekent dit dat het pluimveevlees in de supermarkt in 2026 verantwoordelijk zal zijn voor 24,4 procent meer broeikasgasemissies per kilogram vlees dan nu en een productiekoststijging van 37,5 procent. Waar onderwerpen zoals: dierenwelzijn, eerlijke handel, milieu, … belangrijk zijn voor de burger – en dus voor de kiesintenties in de politiek – is het gedrag van de consument echter prijsgedreven. Hebben de supermarkt-marketeers hun handtekening te vlug geplaatst?
De EU importeert nu jaarlijks 900.000 ton pluimveevlees waarvan 25 procent afkomstig uit Brazilië en Thailand. Men mag twee keer raden of ‘dierenwelzijn’ of ‘ammoniakemissies’ een issue is in de twee laatstgenoemde landen. Mensen die pleiten voor een afbouw van de veestapel om redenen van ecologie en/of dierenwelzijn maken bij een holistische benadering en een gelijk consumentenpatroon dus een kapitale denkfout. Binnen de EU wordt het proces van voedselproductie van riek tot vork strikt gereglementeerd. De EU hanteert in deze een procesbenadering. De rest van de wereld hanteert echter een productbenadering. Hierbij wordt enkel nagegaan of het eindproduct voldoet aan voedselveiligheidsnormen. Europese voedselproducenten concurreren bijgevolg met goedkopere producenten uit de niet-EU. Een ongelijke strijd waarbij zowel sociaal, ecologisch en economisch Europa het onderspit delft. Het MERCOSUR-akkoord illustreert nogmaals dat landbouw en voedselproductie als pasmunt gebruikt wordt in internationale handelsverdragen. Niet voor niets wordt het smalend het ‘Cows for cars – agreement’ genoemd. De denkpiste om hier de veestapel drastisch af te bouwen en zodoende onze voedselproductie uit te besteden aan landen met lagere processtandaarden heeft naast de negatieve gevolgen voor duurzaamheid eveneens geopolitieke gevolgen.
Is het strategisch een slimme zet om in de huidige context onze voedselproductie te outsourcen?
Met dit opiniestuk willen de auteurs een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat. De auteurs schrijven in eigen naam en zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de tekst.
De auteurs:
Veerle De Mey is directeur Technology en biotechniek en Bruno Vandorpe is docent dierlijke productie & landbouweconomie aan de VIVES Hogeschool