Zijn dieren in de intensieve veehouderij gezondere dieren?

Dieren in de intensieve veehouderij kunnen gezonder zijn dan extensief gehouden vee omdat er in een intensieve setting meer tools voorhanden zijn om dat te garanderen. Maar dat is niet noodzakelijk altijd het geval. Je kan intensief gehouden dieren het best vergelijken met topsporters: fysiologisch zijn ze kerngezond, maar omdat ze hoogproductief zijn, zijn ze ook vatbaarder voor ziektes. Het vakmanschap van de veehouder kan daarbij het verschil maken. Dat is een tweede conclusie van het debat ‘Intensieve veehouderij in Vlaanderen: is er nog een toekomst?’ dat door de Faculteit Diergeneeskunde van de UGent werd georganiseerd.

25 februari 2021  – Laatst bijgewerkt om 26 februari 2021 14:35

Nadat het panel met daarin Stef Aerts (docent Agro- en biotechnologie Odisee Hogeschool), Jeroen Buysse (hoofddocent faculteit Bio-ingenieurswetenschappen UGent), Jos Raemaekers (Diensthoofd beleid Natuurpunt), Jeroen Dewulf (hoogleraar Veterinaire Epidemiologie faculteit Diergeneeskunde UGent) en Joris Relaes (leidend ambtenaar ILVO) zich eerst boog over de stelling ‘Dieren produceren voor export is onzinnig’ ging het debat vervolgens over de gezondheid van intensief gehouden dieren. De Standaard-journaliste Ine Renson was moderator van dienst.

Familiale bedrijven en ‘stockmanship’

Volgens professor Jeroen Dewulf is de gezondheid van dieren in een intensief systeem beter te monitoren. “De infrastructuur is vaak beter, er is een betere controle over de juiste voeding en de kwaliteit van de veehouder, het zogenaamde ‘stockmanship’, is vaak ook beter, want een intensief bedrijf vraagt een goed opgeleide veehouder. Dit maakt dat op een intensief bedrijf vaak gezondere dieren aanwezig zijn, maar dat is natuurlijk niet altijd zo. Bovendien is er ook een grens. Het is niet evident om daar een exact getal op te plakken, maar ga je daarboven dan wordt het moeilijk om risico’s nog te beheersen wanneer het fout gaat”, stelt hij.

Die grens valt in de ogen van Stef Aerts voor een deel samen met dat ‘stockmanship’. “Je ziet dat bij heel grote bedrijven bij ons en bij bedrijven in bijvoorbeeld de VS of China, de schaalgrootte voorbij de familiale context gaat. Dan wordt de veehouder een manager die een team aanstuurt dat de dieren verzorgt. De vereenzelviging tussen veehouder, bedrijf en dieren valt op dat moment een stuk weg, terwijl dat juist een sterk punt is. In het andere geval komen mensen gewoon hun job doen”, meent Aerts.

De vereenzelviging tussen veehouder, bedrijf en dieren op familiale bedrijven is een sterk punt

Stef Aerts - Docent Odisee Hogeschool

Ook Dewulf ziet dat ook als een risicofactor. “Op bedrijven waar een farm manager maar één keer per week in de stal komt en de rest overlaat aan zijn personeel, is de kans dat het misloopt in termen van zorg voor de dieren een heel stuk groter.” Hij wijst er ook op dat de ethische normen die we in Europa hanteren over hoe we met dieren omgaan, een stuk hoger zijn dan in Azië of elders in de wereld. “Dat zegt niets over de mensen daar, het is gewoon een andere cultuur. Ook bij ons zie je dat de tijdsgeest op dat vlak vroeger anders was”, stelt hij.

“Maar het impliceert wel dat wanneer we hier naar een uitdoofscenario gaan voor de veehouderij, die dieren elders in de wereld gehouden zullen worden, want de vraag naar dierlijke eiwitten blijft immers groeien. Dat betekent echter niet dat dit dan noodzakelijk beter is voor de dieren of voor het milieu”, aldus de professor.

Zijn UGent-collega Jeroen Buysse merkt op dat die evolutie van schaalvergroting en overschakelen op externe arbeid er in België wel is, maar dat de veehouderij in ons land bij een internationale vergelijking nog steeds een heel sterk familiaal karakter heeft. “We kunnen ons de vraag stellen of de verschuiving richting meer externe arbeid een goede sociaal-economische evolutie is, maar zoiets kan je natuurlijk moeilijk gaan reguleren.”

Volgens Dewulf kunnen normen toch wel een rol spelen. Hij gebruikt daarbij het voorbeeld van de doelstellingen voor antibioticagebruik die voor de sector naar voor werden geschoven. “Om die te behalen, zijn precisiebehandelingen van zieke dieren nodig in plaats van groepsbehandelingen. Dat vraagt het oog van een goede veehouder die weet waar het probleem zich situeert en alleen die dieren behandelt die het nodig hebben. Zo kan je met een honderdste van de hoeveelheid antibiotica hetzelfde resultaat behalen. Je gaat dus als het ware selecteren op ‘stockmanship’, want enkel die boeren kunnen de opgelegde normen behalen”, klinkt het.

Dieren als topsporters

Ine Renson vraagt zich af wat ‘gezond’ betekent in een context waarin dieren gekweekt worden om op korte tijd slachtrijp te zijn. “Genetisch identieke dieren, soms met een verzwakt immuunsysteem: is dat wel gezond?”, richt ze zicht tot de panelleden. Professor Dewulf ziet een duidelijk onderscheid tussen gezondheid en welzijn. “Er bestaan heel wat fysiologische parameters die kunnen gemeten worden om de gezondheid van een dier te bepalen. Denk maar aan de afwezigheid van ziektes en letsels. Maar dat betekent daarom bijvoorbeeld niet dat het dier zijn volledig natuurlijk gedrag kan stellen. Op dat moment gaat het over dierenwelzijn.”

Dewulf benadrukt dat dieren vandaag veel gezonder zijn dan pakweg 10 of 20 jaar geleden. “Dat is een gevolg van de kennis en technologie waarover we nu beschikken en die we vaak vanzelfsprekend beschouwen. Nochtans is het nog niet zo lang geleden dat we bijvoorbeeld tuberculose hebben uitgeroeid, een ziekte die via runderen ook de mens besmette. Vele andere belangrijke zoönoses, zoals salmonella of campylobacter, zijn nog niet opgelost, maar we hebben ze gradueel wel beter onder controle.”

Bij een melkkoe die tot de top van haar prestaties wordt gedreven, kan er snel iets misgaan. Daarom heb je een goede veehouder nodig. Een Formule 1-wagen geef je ook niet in handen van een slechte chauffeur

Jeroen Dewulf - Professor UGent

Dat dieren productiever zijn geworden, klopt volgens hem. Maar toch is dat voor hem niet noodzakelijk een probleem. “In mijn lessen vergelijk ik landbouwdieren vaak met topsporters. Een renner die klaarstaat om in de Ronde van Frankrijk te starten: is die gezond? Ik denk het wel. Maar bevindt hij zich tegelijk in een fragiele fysiologische toestand? Dat denk ik ook. Hij is in staat een topprestatie te leveren, maar tegelijkertijd zal hij wellicht veel sneller een verkoudheid oplopen dan de gemiddelde mens.”

Bij koeien die per lactatie 10.000 liter melk produceren, merk je volgens de professor hetzelfde. “Zo’n koe wordt tot de top van haar prestaties gedreven. Fysiologisch scheelt er niets aan dat dier, maar er kan wel snel iets misgaan. Daarom heb je een goede veehouder nodig, goede voeding en goede huisvesting. Een Formule1-wagen geef je ook niet in handen van een slechte chauffeur”, legt hij uit.

Veehouderij als bron van pandemieën?

Tot slot wil Ine Renson van het panel weten hoe groot de kans is dat een pandemie ontstaat uit een intensieve veestal. “De Wereldgezondheidsorganisatie en andere internationale organisaties verwijzen naar het risico van regio’s met industriële veehouderij kort bij dichtbevolkte gebieden. In Nederland was er bijvoorbeeld de uitbraak van Q-koorts. Nu we allemaal aan de lijve meemaken wat zo’n pandemie betekent, rijzen daar ook vragen over”, stelt de journaliste.

Een goed georganiseerde, afgebakende veehouderij is de beste garanties dat zoönoses zich niet voordoen

Jeroen Dewulf - Professor UGent

“Het is geen toeval dat het coronavirus gestart is in Azië”, vertelt Jeroen Dewulf. “Er zijn daar veel kleine veehouderijen. Dit soort van ‘backyard farming’ had je bij ons meer dan 50 jaar geleden ook. Het contact tussen levende dieren en mensen is er veel groter dan bij ons. Denk ook aan de ‘wet markets’ waar levende dieren worden verhandeld. In termen van het controleren van dierziektes is dat een drama. Het is zo dat die zoönoses ontstaan.”

In vergelijking daarmee weten wij in ons land exact waar de dieren zitten, hoeveel en welke bewegingen ze maken. De UGent-professor wijst erop dat het coronavirus bij de veestapel bijvoorbeeld véél gemakkelijker onder controle zou te houden zijn dan bij de mens. “Een goed georganiseerde, afgebakende veehouderij is de beste garantie dat dit soort zoönoses zich niet voordoen. De intensiteit van contact tussen mens en dier is in ons veehouderijsysteem ook veel beperkter. Bovendien toont de recente geschiedenis aan dat de uitbraak van zoönoses niet bij ons is ontstaan. De enige uitzondering is de Q-koorts. Dat is een tekenend voorbeeld van hoe het uit de hand kan lopen wanneer veebedrijven te explosief beginnen groeien”, besluit hij.

Morgen:

Stelling 3: Dieren in de extensieve veehouderij zijn gelukkigere dieren.

Bron: Eigen verslaggeving

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek