2022 kende lagere uitstoot van broeikasgassen dan lockdownjaar 2020
nieuwsDe uitstoot van broeikasgassen is, na een lichte stijging in 2021, in 2022 weer gedaald in België. Onze uitstoot van broeikasgas ligt lager dan de historisch lage uitstoot tijdens het lockdownjaar 2020. De dalingen worden gedragen door zowel de industrie als de landbouw en de huishoudens. Dat blijkt uit de luchtemissierekeningen van het Federaal Planbureau.
Over de periode 2008-2022 is de broeikasgasindex (BKG-index) met een vierde (-24%) gedaald. De daling vond geleidelijk aan plaats tussen 2008 en 2014. In 2015 is de broeikasgasuitstoot echter opnieuw gestegen, en daarna stagneerde ze tot 2019. Pas in 2020, bij de uitbraak van de coronapandemie, zagen we een forse terugval met tien procent. De economie draaide op een lager pitje, net als het toerisme en internationaal luchtverkeer. In 2021, wanneer de strengste maatregelen voorbij waren, gingen de emissiecijfers weer de lucht in. De relance leidde in 2021 tot een lichte toename met twee procent. Een kortstondige opstoot, zo bleek, want in 2022 zien we opnieuw een daling van de emissies. De cijfers zijn zelfs beter dan het historisch uitstootarme jaar 2020.
Broeikasgas
De algemene daling tussen 2008 en 2022 wordt verklaard door een lagere uitstoot van de belangrijkste broeikasgassen van de huishoudens (-24%) en enkele bedrijfstakken. De sterkste dalingen worden genoteerd in de energiesector (-32%), de transportsector (-22%) en de industriële sectoren (-30%). De sectoren energie en vervoer zijn de enige die hun bijdrage aan de BKG-index tussen 2021 en 2022 hebben verhoogd.
De overgang van 2021 en 2022 bracht enkele opmerkelijke cijfers met zich mee. Vergeleken met 2021 is er sprake van een daling van de uitstoot met vier procent, waardoor de uitstoot zelfs onder het niveau van 2020 zakte. Bij het belangrijkste broeikasgas, koolstofdioxide (CO2), is er sprake van een daling met respectievelijk 4,4 en 2,1 procent vergeleken met de twee voorgaande jaren. De dalingen worden gedragen door zowel de industrie als de landbouw en de huishoudens. De primaire sectoren, waaronder landbouw, bosbouw, visserij en de winning van delfstoffen, zijn goed voor 10 procent van de emissies in 2022.
Ozon
Dan is er nog ozon. Ozon in de bovenste lagen van de atmosfeer is onmisbaar voor het leven op aarde omdat dit beschermt tegen de schadelijke ultraviolette stralingen van de zon. Ozon in de onderste luchtlagen van de atmosfeer (de troposfeer), is minder goed nieuws. In deze onderste lagen zorgt ozon voor fotochemische vervuiling, zoals zomersmog. Dit kan schadelijk zijn voor de gezondheid, vooral bij mensen met ademhalingsproblemen, en het brengt schade toe aan de plantengroei.
Waar komt ozon vandaan? Emissies van luchtverontreinigende stoffen zoals stikstofoxiden (NOx, voornamelijk afkomstig van verbrandingsmotoren en gasgestookte thermische centrales), koolstofmonoxide (CO, afkomstig van onvolledige verbranding in ketels en verbrandingsmotoren), methaan (CH4, voornamelijk gegenereerd door landbouw, afvalverwerking en het gebruik van fossiele brandstoffen) en andere vluchtige organische stoffen, de niet-methaan vluchtige organische stoffen (NMVOC) kunnen de vorming van ozon in de lagere luchtlagen veroorzaken.
Tussen 2008 en 2022 zien we een daling van de uitstoot van alle individuele stoffen. De CO-uitstoot nam met 56 procent het sterkst af van alle ozonprecursoren. De uitstoot van stikstofoxiden, NMVOC en methaan (CH4) is respectievelijk met 47, 29 en 17 procent gedaald tussen 2008 en 2022. Gekeken naar het afgelopen jaar, zien we echter dat de dalingen van CH4 en NOx plaatsvinden bij landbouw, industrie, energie, de bouwsector en huishoudens, maar bij de transportsector werd net een toename van deze stoffen waargenomen.
Verzuring
Een ander milieuprobleem dat kan veroorzaakt worden door luchtvervuilende emissies is verzuring, met mogelijke negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van planten, dieren, het grondwater en de bodemkwaliteit. Om dit te monitoren kijken we naar de verzuringsindex, genaamd ACID. Stoffen met een verzurend effect zijn zwaveldioxide (SO2, bv. de verbranding van fossiele energie), stikstofoxides (NOx, vooral afkomstig van verbrandingsmotoren en gasgestookte thermische centrales) en ammoniak (NH3, voornamelijk door het gebruik van stikstofmeststoffen en veehouderij). Het linkerdeel van onderstaande grafiek toont dat de verzuringsindex met 42 procent gedaald is tussen 2008 en 2022.
De ammoniakuitstoot is over de periode 2008-2022 met 13 procent gedaald, maar blijft proportioneel wel de grootste. Het aandeel van ammoniak in de verzuringsindex nam toe van 34 procent in 2008 naar 50 procent in 2022. De sterkste daling tussen 2008 en 2022 wordt genoteerd voor zwaveldioxide (-73%), en vertegenwoordigt slechts 11 procent van de totale index.
Het rechterdeel van bovenstaande grafiek geeft duidelijk weer dat de primaire sector en de industriële sectoren verantwoordelijk zijn voor het leeuwendeel van de verzurende emissies. Hoewel de primaire sector haar uitstoot met 15 procent heeft afgebouwd in absolute termen, is hun relatieve aandeel tegenover andere sectoren toegenomen. In 2008 lag dit aandeel binnen de verzuringsindex op 37 procent. In 2022 vertegenwoordigen ze meer dan de helft (54%).
De industriële sectoren doen het beter. Hun uitstoot van verzurende gassen werd meer dan gehalveerd (-58%), waardoor het aandeel van de industriële sectoren in de verzuringsindex daalde van 32 procent in 2008 tot 24 procent in 2022. Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat alle sectoren hun emissies van verzurende gassen hebben verminderd over de periode. De energiesector (-67%) en de transportsector (-54%) scoorden daarbij het sterkst.
Fijn stof
Fijn stof associëren we in de eerste plaats met transport, maar vooral oude verwarmingsmethodes stoten fijne zwevende deeltjes uit in de lucht. Fijn stof leidt tot lokale luchtverontreiniging en veroorzaakt allerhande gezondheidsproblemen bij de mens. Alle zwevende deeltjes die een aerodynamische diameter hebben kleiner dan 10µm worden tot fijn stof gerekend. In de milieurekeningen worden twee groepen van fijn stof onderscheiden: PM10, of zwevend stof met een diameter kleiner dan 10µm, en PM2,5, zwevend stof met een diameter kleiner dan 2,5µm. PM staat hierbij voor particulate matter. Onderstaande figuur toont dat de PM10- en PM2,5-uitstoot tussen 2008 en 2022 respectievelijk met 34% en 46% is gedaald.
De uitstoot van fijn stof is nauw verbonden met verwarming en de productie van warm water voor huishoudelijk gebruik, wegverkeer, de verspreiding van stikstofmeststoffen en de verbranding van kolen, hout en zware stookolie.
De uitstoot van fijn stof door de gezinnen daalde in absolute termen tussen 2008 en 2022 met meer dan 40 procent, zowel voor de kleinere (PM2,5) als grotere variant (PM10). Wat PM10 betreft vertoont de transportsector de kleinste daling, met -17 procent. Wat de extra fijne deeltjes betreft (PM2,5), is het echter de primaire sector die de kleinste daling neerzet, al gaat het nog steeds om -30 procent.
Voor beide soorten fijn stof hebben de industriële sectoren een aandeel boven de 25 procent. De primaire sector was gemiddeld over de volledige periode verantwoordelijk voor ongeveer 12 procent van het fijn stof kleiner dan 10µm, maar voor slechts 4 procent van het fijnere PM2,5-stof. Dit is te wijten aan de verspreiding van stikstofmeststoffen, een belangrijke bron van deeltjes kleiner dan 10µm, maar groter dan 2,5µm.
De PM2,5-emissies van de sector zijn sterk gekoppeld aan het gebruik van rode diesel. De primaire sector is de enige sector waarvan de PM10-uitstoot over de periode 2008-2022 gestegen is (+0,3%), terwijl de PM2,5-uitstoot gedaald is voor alle sectoren.

Bron: Eigen berichtgeving