Bart Naeyaert en Dirk Coomans (CVBB)

"MAP 5 dreigt. Niets aan de waterkwaliteit doen, is geen optie"
9 februari 2012  – Laatste update 4 april 2020 15:53
Lees meer over:

De Vlaamse regering voorziet in flankerende maatregelen om het vierde mestactieplan beter ‘verteerbaar’ te maken voor de boeren en tuinders. Eén daarvan is de financiering van het Coördinatiecentrum voorlichting en begeleiding duurzame bemesting (CVBB). “Onze landbouwproductie afbouwen of extensiveren, is geen optie. Niets aan de waterkwaliteit doen evenmin”, vindt CVBB-voorzitter Bart Naeyaert, die waarschuwt dat MAP 5 voor de periode 2014-2018 nog strenger wordt indien Europa niet overtuigd is van de Vlaamse inspanningen. “Daarom laten we de boeren zelf het heft in handen nemen”, zegt algemeen coördinator Dirk Coomans. “Ze worden door de praktijkcentra individueel begeleid bij hun bemesting, buigen zich over de knelpunten in waterkwaliteitsgroepen en bij 135 boeren worden referentiepercelen opgevolgd om de discussie over het nitraatresidu te objectiveren.”

Wat is de rol van CVBB? Zijn jullie adviseur dan wel controleur?
Bart Naeyaert: Wij zijn geen controleurs, helemaal niet. Het Coördinatiecentrum voorlichting en begeleiding duurzame bemesting (CVBB) is een overkoepelende vzw met daarin de middelen die besteed zullen worden aan waterkwaliteitsgroepen en individuele begeleiding van Vlaamse land- en tuinbouwers, onder meer via bemestingsadviezen en bedrijfsbezoeken. CVBB coördineert de praktijkcentra voor toegepast land- en tuinbouwonderzoek die - met de steun van de provincies - de landbouwers op het terrein zullen begeleiden. Op die manier willen we een rendabele landbouwproductie verzoenen met de verbetering van de oppervlakte- en grondwaterkwaliteit die nodig is om de doelstellingen van het mestactieplan te behalen.
Dirk Coomans: Daarnaast staat CVBB ook in voor de aanleg van een netwerk van referentiepercelen. Verspreid over alle provincies en landbouwstreken gaan we bij 135 land- en tuinbouwers op telkens vier percelen de teelt, bemesting en het nitraatresidu gedurende meerdere jaren opvolgen. Dat moet ons in staat stellen om bijvoorbeeld de invloed van de weersomstandigheden op het nitraatresidu correct in te schatten. De landbouwers die hieraan meewerken, mogen trouwens gerust zijn dat de Mestbank op deze percelen geen nitraatresidustalen zal nemen. Wij gaan in vertrouwen met deze land- en tuinbouwers samenwerken en verlangen alleen dat zij de goede landbouw- en bemestingspraktijken respecteren op die referentiepercelen.

Wat verwachten jullie van de waterkwaliteitsgroepen?
water2222.jpgBart Naeyaert: De land- en tuinbouwers die verenigd worden in een waterkwaliteitsgroep mikken op een verbetering van de waterkwaliteit zodat het rode MAP-meetpunt in hun streek groen kleurt. Dat wil zeggen dat het de nitraatnorm voor oppervlaktewater niet langer overschrijdt. Het MAP-meetnet breidt het oppervlaktewatermeetnet van de Vlaamse Milieumaatschappij uit met circa 800 voor de landbouw specifieke meetplaatsen in stroomgebieden met een hoofdzakelijk agrarisch karakter. Het aantal rode (of slechte) MAP-meetpunten moet dalen van de huidige 30 procent naar 16 procent tegen 2014 en vijf procent tegen 2018. Dat wordt geen gemakkelijke opdracht, maar met de kennis van praktijkcentra en de kennis en ervaring van onze boeren moeten wij er in slagen om het nitraatresidu onder controle te krijgen. Niemand kent beter de bodem en de mestproblemen in de streek, dan de landbouwer zelf die de percelen bewerkt.
Dirk Coomans: Land- en tuinbouwers worden uitgenodigd op voorlichtingsvergaderingen en we zullen hen vragen om te participeren aan de waterkwaliteitsgroepen die verspreid over gans Vlaanderen actief zullen zijn. De praktijkcentra hebben 20 nieuwe medewerkers aangeworven die de waterkwaliteitsgroepen zullen ‘trekken’. Wij rekenen op een kern van geëngageerde boeren die hun schouders onder dit unieke project zetten en hun collega’s overhalen om binnen zo’n groep te streven naar een verbetering van de lokale waterkwaliteit. Op dit ogenblik zijn er 227 rode MAP-meetpunten die de grens van 50 mg nitraat per liter water één of meerdere malen hebben overschreden bij de maandelijkse staalnames van de VMM. Daarvan is bijna de helft in West-Vlaanderen gelegen. Alle slechte meetpunten zullen aangepakt worden maar dat kan uiteraard niet in één keer.

Hoe belangrijk is het dat deze opzet slaagt?
mestmap.2.jpgDirk Coomans: Voor het eerst zullen de land- en tuinbouwers zo intensief op het terrein begeleid worden. De bemestingsregels van MAP 4 zijn zo streng dat alleen op deze manier een vergelijk kan worden gezocht tussen de Europese eisen inzake waterkwaliteit en de bemestingsnoden van vooral groente- maar ook andere teelten. Hoewel het huidige mestactieplan geldt voor de periode 2011 tot en met 2014, wordt voor 2018 reeds vooropgesteld dat niet meer dan vijf procent van de meetpunten de nitraatnorm mag overschrijden. De laatste loodjes zullen dus het zwaarst wegen. Die vijf procent is ambitieus, maar niemand kan dit vandaag reeds afdoen als onhaalbaar. Zeker is wel dat er nog enorm veel moet gebeuren en dit bemestingsseizoen zeker niet ‘verloren’ mag gaan. In 2013 maakt Europa immers reeds een tussentijdse evaluatie van MAP4.
Bart Naeyaert: Als het CVBB, de praktijkcentra en de boeren in de waterkwaliteitsgroepen hun werk goed doen, dan zullen we tegen dan veel bijgeleerd hebben. Dat zal ons toelaten om met kennis van zaken te discussiëren over MAP 5. Misschien komen we wel tot de vaststelling dat de nitraatnorm niet in elke individuele kleine waterloop haalbaar is zodat denitrificatiebekkens of andere methoden een uitweg moeten bieden.

Waar situeren zich de probleemzones in verband met de waterkwaliteit?
Dirk Coomans: Vanaf 2012 gelden strengere nitraatresiduwaarden in focusgebieden, die in totaal 42 procent van het landbouwareaal in Vlaanderen beslaan. West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg kennen het meeste problemen met de kwaliteit van het oppervlaktewater. In Vlaams-Brabant is de nitraatvervuiling van het grondwater het meest zorgwekkend. Het focusgebied is een dynamisch gegeven: twee winterjaren zonder overschrijding van de nitraatnorm in een MAP-meetpunt en de percelen in dat stroomgebied verdwijnen uit het focusgebied, kleurt een MAP-meetpunt in niet-focusgebied één jaar rood dan krijgen de percelen in de buurt de stempel focusgebied.

Welkte teelten lopen een groot risico op een hoog nitraatresidu? Welke basisregels moeten landbouwers respecteren om nitraatuitspoeling te vermijden?
Dirk Coomans: Maïspercelen laten een hoog nitraatresidu achter, net zoals percelen met aardappelen en groenten. Ook de grondgebonden sierteelt kent heel wat overschrijdingen. Om het nitraatresidu te beperken, moet aandacht besteed worden aan zowel aan- als afvoer van stikstof. Enerzijds betekent dat hoge gewasopbrengsten nastreven. Anderzijds moet bemest worden naargelang de behoeften van het gewas en het perceel. Op dat vlak is er een oud zeer bij de boeren: nog te vaak laten zij geen meststalen nemen of onvoldoende grondontledingen uitvoeren. Dierlijke mest is nochtans niet iets wat je kwijt moet geraken. Kunstmest is duur terwijl we goedkoop over dierlijke mest beschikken. We kunnen die dierlijke mest maar beter zo efficiënt mogelijk op onze bodem brengen.

In 2010 liep bijna een kwart van de landbouwers bij de nitraatresiducontroles tegen de lamp. Een professor die zoveel studenten buist, maakt zijn examen eenvoudiger. MAP 4 werd echter strenger en MAP 5 dreigt nog strenger te worden…
Dirk Coomans: Klopt niet helemaal omdat slechts een deel van de controles bij wijze van steekproef gebeurt. Daarnaast worden probleempercelen geviseerd en vaker opnieuw gecontroleerd door de Mestbank. Als een kwart van de controles dan een overschrijding van de residunorm oplevert, moet dat juist geïnterpreteerd worden.
Bart Naeyaert: Ik heb begrepen dat de gebiedsgerichte aanpak met strengere nitraatresiduwaarden op 42 procent van het Vlaams landbouwareaal het hoogst haalbare was in het overleg met Europa. Oorspronkelijk was het plan om het nitraatresidu in gans Vlaanderen fors te verlagen. Voor het overige kunnen wij nu niet anders dan vertrekken van het systeem zoals het aan ons voorligt.
mest uitrijden22.jpgDirk Coomans: Een hoog nitraatresidu wordt dikwijls toegeschreven aan de weersomstandigheden. In deze discussie zijn de referentiepercelen erg waardevol. Als op die percelen blijkt dat correcte bemestings- en landbouwpraktijken onder invloed van het klimaat toch kunnen resulteren in een te hoog nitraatresidu, dan kunnen de beleidsmakers daar rekening mee houden. Zover zijn we echter nog niet. Nitraatresidumetingen zijn overigens niet het doel, maar het middel om nitraatuitspoeling te vermijden. Als we er in slagen om het aantal slechte MAP-meetpunten terug te dringen naar minder dan vijf procent, dan spreekt niemand nog over nitraatresidu.
Bart Naeyaert: Idealiter kunnen we over enkele jaren het voor landbouwer en overheid dure nitraatresidusysteem afvoeren en evolueren we naar een autocontrolesysteem. Bij wijze van steekproef zal de overheid altijd nog wel controles uitvoeren.

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek