duiding

Wijkers en blijvers

duiding
"Grond vaak twistpunt tussen wijkers en blijvers in landbouw"
11 oktober 2010  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 15:53

Steeds meer landbouwers besluiten de deur van hun erf toe te trekken en gaan genieten van hun welverdiend pensioen of gaan andere horizonten verkennen. Op dat moment komen hun bedrijfsgebouwen, grond, productierechten, enz. vrij. Andere jonge mensen besluiten dan weer om voluit voor de land- en tuinbouw te kiezen en nemen een landbouwbedrijf over. Verloopt dit altijd even vlot en hoe kunnen voor zowel wijkers als blijvers de knelpunten uit de weg geruimd worden? Het rapport ‘Wijkers en blijvers in de Vlaamse land- en tuinbouw’ van het Departement Landbouw en Visserij tracht hierop een antwoord te bieden.

De laatste 25 jaar is het aantal land- en tuinbouwbedrijven ruimschoots gehalveerd. Toch is de totale beschikbare landbouwgrond min of meer constant gebleven. Dit betekent dat de gemiddelde bedrijfsoppervlakte verdubbeld is. Ondertussen valt ook op dat de gemiddelde leeftijd van de bedrijfsleiders stijgt. Zo was in 2006 al bijna 30 procent van de bedrijfsleiders 65 jaar of ouder, en dus pensioengerechtigd. Ook daalt het aantal starters in de sector steeds.

Het zijn vooral de kleine bedrijven (<5 ha) die er tussenuit vallen. Hun aantal daalde met ruim 70 procent. De grote bedrijven zijn dan weer in aantal toegenomen: een stijging van 44 procent voor bedrijven groter dan 30 hectare. Het onderzoek heeft ook aangetoond dat landbouwers in Limburg en Vlaams-Brabant meer kans hebben om hun bedrijf stop te zetten. Dat geldt ook voor bedrijven in de Luikse weidestreek, de Kempen en de Leemstreek. Als we naar de productietak kijken, dan zien we dat vooral bedrijven met schapen en geiten de grootste kans op verdwijnen hebben. Tegelijkertijd zijn het ook die bedrijven die vaak nieuw uit de grond gestampt worden, net zoals gespecialiseerde akkerbouwbedrijven.

Er wordt verwacht dat het aantal bedrijven tot 2017 verder zal dalen om te eindigen op ongeveer 26.000 bedrijven. Het gebrek aan een opvolger is de voornaamste reden om te stoppen met een bedrijf. Die opvolger is meestal één van de kinderen, gezien het familiale aspect van onze landbouw. Vaak is er geen opvolger doordat de kinderen geen interesse hebben in een bedrijfsovername, ze al buitenshuis werken of nog te jong zijn. Daarnaast is de opvolging ook onzeker omdat er geen duidelijkheid is over de leefbaarheid van het bedrijf, bijvoorbeeld omdat het bedrijf verouderd is of te kleinschalig. De crisis van de laatste jaren heeft deze tendens alleen maar versterkt. Dat de landbouw ook steeds kapitaalsintensiever wordt, is eveneens een hinderpaal voor starters.

Lees ook:
Overname en stopzetting in de praktijk

Deze toenemende onzekerheid zorgt ervoor dat een steeds groter aantal land- en tuinbouwers op zoek gaat naar een inkomen buiten de pure landbouwproductie. Slechts de helft van de bedrijven haalt zijn inkomen volledig uit het landbouwbedrijf. De andere bedrijven vullen hun inkomen aan met verbrede activiteiten (12%), niet-landbouwactiviteiten (29%) of sociale uitkeringen (13%) zoals pensioenen of ziekte-uitkeringen. Steeds vaker werkt ook de partner buitenshuis. Een volgende stap is dat het bedrijf in nevenberoep wordt uitgebaat en dat het inkomen uit de landbouw een aanvulling vormt voor de niet-landbouwactiviteiten. Jonge landbouwers zien deze tendens aan met lede ogen. Volgens hen hypothekeert dit de toekomst en leefbaarheid van hun eigen bedrijf.

De blijvende bedrijven gaan zich steeds meer specialiseren. Door de specialisatie kan er efficiënter en met meer kennis van zaken gewerkt worden. Tegelijkertijd neemt ook het risico toe. Om dit in te perken, wordt door heel wat landbouwers toch een tweede bedrijfstak aangehouden. Dit is zeker in tijden van crisis belangrijk. Opvallend is ook dat die gespecialiseerde bedrijven vaker worden uitgebaat door een jonge bedrijfsleider.

Jonge land- en tuinbouwers zien de toenemende gronddruk als een belangrijk probleem voor hun bedrijfsvoering. Hoewel de uitvloei van grond uit de sector al bij al beperkt is, ervaren zij toch een grote concurrentie voor landbouwgrond. Een probleem daarbij is dat de grondmarkt te weinig transparant is. Voor startende of groeiende bedrijven is het daarom moeilijk om toegang te krijgen tot vrijkomende gronden. Vaak gebeurt de verkoop van grond via niet-officiële kanalen, zoals via onderlinge regelingen tussen vrienden, buren, familie, kennissen, enz. Daardoor komt de grond die vrijkomt niet altijd terecht bij diegenen die er het meest nood aan hebben voor de uitbouw van hun bedrijf. Wanneer volledige landbouwbedrijven met grond worden verkocht, worden die om emotionele redenen niet zelden als één geheel verkocht. Zo’n investering is voor jonge landbouwers vaak onhaalbaar.

Oudere land- en tuinbouwers lijken die competitie om grond te verwerven veel minder te ervaren. Dat kan verklaard worden doordat zij een veel bredere definitie van landbouw hanteren. Volgens hen omvat dit ook hobbylandbouw, verpaarding en vertuining. Jonge landbouwers zien dit niet als landbouw en zij voelen grondinname vanuit die hoek dan ook aan als concurrentie. Ook hebben zij problemen met pensioenboeren. Die hypothekeren hun kansen door gronden niet vrij te geven. Bij een bedrijfsstopzetting wordt grond in eigendom slechts in één op drie gevallen overgedragen aan de opvolger. Vaak blijft de grond dus bij de stoppende boer, die deze in pacht geeft of zelf blijft gebruiken. Hij ziet de grond als een belegging. Wanneer hij de grond in pacht heeft, wordt de pacht meestal overgedragen (31%) of stopgezet (22%). In beperkte mate blijft de pachter na zijn stopzetting of pensionering de grond zelf gebruiken.

Het valt een stoppende boer meestal zwaar om afstand te nemen van zijn grond en zijn erf. Ze hebben er vaak hun hele leven gewoond en gewerkt en het uit handen geven aan de volgende generatie is daarom heel moeilijk. Bij grond in pacht en productierechten zoals melkquota, mestrechten of toeslagrechten is die gebondenheid veel minder aanwezig. Deze laatste kunnen ze bij pensionering of bedrijfsstopzetting veel gemakkelijker loslaten en beschikbaar stellen voor andere land- en tuinbouwers.

De onderzoekers bevelen daarom een stimuleringsbeleid voor gepensioneerde landbouwers aan waarbij zij hun grond in eigendom laten pachten door jongere landbouwers. Zo zou er een systeem kunnen ontwikkeld worden waarbij de pensioenboeren nog (een deel van) de toeslagrechten ontvangen, maar de grond zelf in gebruik kunnen geven aan jongere landbouwers. Ook een systeem van ‘voorkooprecht voor jonge landbouwers’ zien zij als een mogelijke oplossing. Tezelfdertijd dringen zij aan op een systeem dat de grondmarkt transparanter maakt. Zo zou het verkopen van grond bijvoorbeeld gedurende een bepaalde tijd op een officiële plaats aangekondigd moeten worden zodat iedereen een gelijke kans heeft om een bod uit te brengen. Ook vragen de onderzoekers strengere regels in verband met het gebruik van landbouwgronden voor niet-landbouwactiviteiten om zo vertuining en versnippering van landbouwgebieden tegen te gaan.

Meer informatie: Rapport 'Wijkers en blijvers in de Vlaamse land- en tuinbouw'

 

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek