'Land grabbing'
duidingZowel lokale gemeenschappen als het milieu worden in ontwikkelingslanden het slachtoffer van ‘land grabbing’ in de wedloop naar landbouwgrond en natuurlijke grondstoffen. Het beleid in rijke landen is daar de oorzaak van en bedrijven zetten die uitbuiting voort. Zo luidde deze maand de aanklacht van de ngo Friends of the Earth Europe. Kort daarop volgde een rapport van de Wereldbank waaruit bleek dat het fenomeen van ‘land grabbing’ zich op ongezien grote schaal afspeelt in Afrika. Miljoenen hectare landbouwgrond komen in handen van buitenlandse investeerders. Een aanslag op mens en milieu of een zegen voor de lokale landbouwproductie? VILT vroeg het aan Lieve De Kinder, actief voor de werkgroep Inheemse Volkeren van Friends of the Earth Vlaanderen & Brussel.
In het rapport 'Africa: up for grabs. The scale and impact of land grabbing for agrofuels' hekelt Friends of the Earth in het bijzonder de groeiende hoeveelheid land die Europese bedrijven in Afrika verwerven om tegemoet te komen aan de groeiende vraag naar biobrandstoffen in de Europese Unie. Volgens de milieuorganisatie moeten bossen en natuurlijke vegetatie wijken voor biobrandstofgewassen als suikerriet, palmolie of jathropa. Ook voedselgewassen die geteeld worden voor de lokale bevolking ondervinden concurrentie van energiegewassen. De ngo dringt er daarom op aan dat de EU zou afstappen van de doelstelling om 10 procent van de transportbrandstoffen tegen 2020 uit biobrandstoffen te winnen. De ngo stelt voor om het energieverbruik voor transportdoeleinden te reduceren en in duurzame landbouw te investeren die voedsel en geen brandstof produceert.
Milieu-, maar ook sociale impact
“Friends of the Earth heeft de thema’s milieu, mensenrechten en vrede altijd als verbonden met elkaar beschouwd, vandaar dat het rapport naast de gevolgen voor het milieu ook focust op de sociale impact van ‘land grabbing’ en vandaar ook dat onze organisatie in Vlaanderen een werkgroep heeft die zich met de problematiek bezig houdt.” Aan het woord is Lieve De Kinder, actief voor de werkgroep Inheemse Volkeren van Friends of the Earth Vlaanderen & Brussel. “De inheemse bevolking in ontwikkelingslanden is sterk afhankelijk van de omgeving en van de grond waarop ze leven”, zegt De Kinder. “Exploitatie van de natuurlijke grondstoffen die schade berokkent aan het milieu, is met andere woorden ook nefast voor die mensen hun gezondheid en voor hun culturele en spirituele overleving.”
Niet alleen ngo’s, maar ook de Verenigde Naties begonnen zich zorgen te maken dat investeringen in landbouwgrond in ontwikkelingslanden tot gevolg zouden hebben dat lokale gemeenschappen door buitenlandse investeerders van hun grond en hun rechten beroofd worden. De Wereldbank hield altijd vol dat buitenlandse investeringen een goede zaak zijn voor de landbouwproductie van arme landen. In het rapport ‘Rising Global Interest in Farmland’ erkent het VN-instituut voor ontwikkelingssamenwerking voor het eerst dat de verkoop van landbouwgrond door arme landen vaak gepaard gaat met een schending van de eigendomsrechten van kleine boeren en dikwijls niet duurzaam is op sociaal, economisch of milieuvlak. Ook al pompt een buitenlandse investeerder geld in de productie van voedsel in plaats van energiegewassen, dan nog is dat voedsel bestemd voor de export zodat de voedselzekerheid van de inheemse bevolking er niet door verbetert. De Wereldbank komt in het rapport dus tot de vaststelling dat in ontwikkelingslanden voedsel wordt geëxporteerd, terwijl er een voedseltekort is.
‘Land grabbing’ alleen in Afrika?
Het rapport van de Wereldbank verscheen enkele dagen na dat van Friends of the Earth Europe. Daarin hekelde de ngo nog het gebrek aan objectief cijfermateriaal over gronddeals in ontwikkelingslanden. Het rapport van de Wereldbank was op dat ogenblik al uitgelekt maar nog niet verschenen, volgens de ngo’s omdat de conclusie geen fraai beeld ophing over de verwerving van miljoenen hectare landbouwgrond in ontwikkelingslanden door buitenlandse investeerders. De Wereldbank stelde vast dat investeerders zich vooral richten op Afrikaanse landen vanwege een gebrekkige handhaving van de wetgeving, maar volgens De Kinder doet het fenomeen zich ook op alle andere continenten voor. “In de Braziliaanse deelstaat Mato Grosso worden bijvoorbeeld de Kaiowa Guaranei-Indianen verdreven voor de teelt van soja voor veevoeder of voor de teelt van suikerriet voor ethanol die in de westerse energiebehoefte moet voorzien. De Kinder ziet ook in landen als India gronddeals gebeuren waartegen lokale actiegroepen ageren en waarop ze eisen dat het subsistentiebeginsel wordt nageleefd. Dat betekent dat de lokale bevolking in eerste instantie gezamenlijk voor haar eigen basisbehoeften instaat.
“Landrechten hebben in alle ontwikkelingslanden gemeen dat ze niet vergelijkbaar zijn met de eigendomsrechten die wij kennen”, verklaart De Kinder waarom de problematiek zich zowel in Afrika, Azië, Australië als Zuid-Amerika stelt. “Onze grond is niet te koop is een bekend Indiaans gezegde, dat evenwel geen bescherming biedt tegen grondverwerving door buitenlandse investeerders. In plaats van 'eigendom' in de westerse betekenis van het woord, gaat het om ‘leefgebied’. Het zijn gronden die niet permanent gebruikt worden, maar waar het vee nu en dan graast, of waar de bevolking zoekt naar water, kruiden of wilde planten voor hun voeding. Inheemse volkeren zijn met andere woorden cultureel en spiritueel verbonden met hun grond, bewerken die vaak samen als een gemeenschap en raken dan ook ontworteld wanneer ze verdreven worden.”
Landbouw, een heikel thema
Friends of the Earth Vlaanderen en Brussel maakt deel uit van de werkgroep Landbouw van het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling (VODO). Milieu-, ontwikkelings-, boeren- en consumentenorganisaties maken deel uit van de werkgroep die van landbouw een belangrijk thema maakt in het debat over ontwikkelingssamenwerking. Recent stelde de werkgroep een platformtekst op die aan de Europese beleidsvoerders gericht wordt en waarin zij pleiten voor een sociaal en ecologisch duurzaam Europees landbouwbeleid, waarbij voedselzekerheid en voedselsoevereiniteit, ook elders in de wereld, gegarandeerd worden. “In het verleden werd immers veel beloofd, maar buitenlandse investeringen komen bijna nooit ten goede van de lokale bevolking. In plaats van een gunstige invloed op de voedselproductie, is het resultaat voor de plattelandsbevolking vaak dat zij verdreven worden naar de steden en daar verder verarmen en verhongeren”, zegt De Kinder. “Meer aandacht voor lokale voedselvoorziening kan bovendien het aantal voedselkilometers beperken zodat minder CO2 wordt uitgestoten door transport van voedingsmiddelen.”
Voor de Wereldbank blijven investeringen in moderne technologie, infrastructuur en het openen van markten niettemin cruciaal om de productiviteit van de kleinschalige landbouw in ontwikkelingslanden op te drijven. De VN-organisatie stelt wel dat het beschermen van plaatselijke landrechten een noodzaak is opdat investeringen de lokale bevolking ten goede zouden komen. Die eigendomsrechten moeten ook beter gedefinieerd worden om een antwoord te bieden op de toegenomen gronddruk. “Maar al staat de lokale wetgeving op punt, de handhaving ervan is op het terrein een nog veel groter probleem”, stelt De Kinder de haalbaarheid in vraag van die oplossing. “In tegenstelling tot Afrika, staat bijvoorbeeld in Brazilië de wetgeving wel redelijk op punt. Het recht van Indianen op hun eigen grondgebied is verankerd in de Braziliaanse grondwet. Er bestaat ook een regeringsorgaan, de National Indian Foundation (FUNAI), dat de rechten van de inheemse bevolking moet verdedigen. Toch is de demarcatie van de leefgebieden van de Indianen op veel plaatsen nog niet gerealiseerd, liggen bedrijven vaak dwars door rechtsprocedures in te stellen of door de grond van Indianen toch te bezetten en hen te verdrijven met privé-milities. De Indianen zijn ontgoocheld in president Lula da Silva omdat hij te weinig onderneemt om bedrijven aan de wet te onderwerpen.”
Hoe moet het dan wel?
Anders dan de Wereldbank die buitenlandse investeringen positief acht indien ze aan zeven principes beantwoorden, vreest De Kinder dat de implementatie van goedbedoelde principes problematisch is. “Op papier klinkt het mooi: gronddeals moeten duurzaam zijn op landbouw-, milieu- en sociaal vlak, ze moeten transparant zijn, de voedselzekerheid bevorderen, respect hebben voor landrechten en maar afgesloten worden in dialoog met de plaatselijke gemeenschappen. Maar hoe denkt de Wereldbank de naleving op het terrein te garanderen?” De Kinder vindt het om te beginnen al geen goed idee een Westers ontwikkelingsmodel op te leggen aan inheemse volkeren en landbouwers in ontwikkelingslanden. “Het gebeurt veel te vaak dat een Westers model wordt gedropt dat niet aangepast is aan de lokale, specifieke omstandigheden waarin boeren in de derde wereld aan landbouw doen. Die mensen willen wel ontwikkelen, maar op hun eigen tempo, vanuit hun eigen tradities en ervaringen en met respect voor hun eigen waarden.” De Kinder ziet vaak lokale kennis verloren gaan, wanneer moderne landbouwtechnieken worden toegepast die niet uitgaan van diezelfde kennis en van respect voor de bodem. “Plaatselijke kennis over teelttechnieken zoals mengculturen en agroforestry verdwenen soms door het opzetten van een fout Westers model van monoculturen. De grote ramp is dat daardoor de bodem wordt uitgeput en biodiversiteit verloren gaat.”
Toch zijn er ook goeie voorbeelden van investeringen in landbouwproductie waarbij de lokale bevolking wordt gerespecteerd en waarmee de voedselvoorziening ter plaatse gebaat is, klinkt het bij Vredeseilanden en Wervel, de Werkgroep voor een Rechtvaardige en Verantwoorde Landbouw. Het uitgangspunt is evenwel gans anders dan bij het verwerven van landbouwgrond met het oog op een hoge return on investment. De nadruk ligt op het uitwisselen van kennis zodat we eerder kunnen spreken van een vorm van ontwikkelingssamenwerking. Zo is er het voorbeeld van Johan D’Hulster, een bioboer uit Schriek, die de aloude Indiase techniek van het composteren opnieuw introduceerde bij een lokale gemeenschap in India. “India kopieert gretig het westerse, materialistische vooruitgangsmodel, terwijl dat in het Westen zelf al gedeeltelijk achterhaald is”, vertelt D’Hulster in zijn boek ‘Conserverende landbouw. Pleidooi voor een overvloedig India’. “Nochtans zijn de mogelijkheden tot vernieuwing in India en het vermijden van onze westerse fouten zoveel groter.” De techniek van het composteren van organisch materiaal werd 100 jaar geleden vanuit India in Europa geïntroduceerd door Albert Howard. De Britse landbouwonderzoeker maakte toen gewag van de vernuftigheid van het Indiase landbouwsysteem dat de bodemvruchtbaarheid beter in stand kon houden dan het Europese landbouwmodel. Dat was in Europa de allereerste aanzet voor de biologische landbouw in een tijdperk waarin kunstmest zijn intrede deed. Ondertussen is men in India die kennis van het composteren grotendeels vergeten en is men westerlingen dankbaar om die kennis opnieuw uit te wisselen.
De Kinder beaamt dat de aanpak van dergelijke projecten duidelijk anders is. De lokale bevolking wordt in zijn tradities gerespecteerd, de ontwikkeling gebeurt op een manier waar zij zelf achterstaan en er wordt ook opgepast voor negatieve gevolgen op lange termijn zoals bodemuitputting en -uitdroging en verlies van biodiversiteit. Mega-landbouwbedrijven die neergepoot worden met buitenlands geld, zullen zelden of nooit rekening houden met dergelijke aandachtspunten. Friends of the Earth gelooft daarom sterk in het werken vanuit de basis, het versterken van de lokale productie en het ingebed zijn in het sociaal weefsel. “Er zijn een aantal technieken die op kleine schaal hun waarde al bewezen hebben door goed om te gaan met de lokale mogelijkheden. Teelttechnieken zoals mengculturen en de principes van permacultuur moeten daarom verder ontwikkeld en toegepast worden”, aldus De Kinder. Een voorbeeld van permacultuur is het voedselbos, dat ontstaat door met eetbare planten een climaxvegetatie te creëren (de meest stabiele vegetatie die ontstaat wanneer een gebied onaangeroerd blijft, nvdr). Zo ontstaat een veerkrachtig ecologisch systeem dat kan instaan voor de lokale voedselvoorziening, de biodiversiteit waarborgt en erosie en droogte vermijdt. De gehanteerde principes kunnen soepel en creatief aangepast worden aan lokale situaties en er wordt maximaal samengewerkt met de natuur. Elk element heeft meerdere functies in het systeem, zo gaan hoge bomen beschermen tegen windvlagen en met hun bladeren zorgen voor humus. Er zijn voorbeelden waar inheemse volkeren in moeilijke omstandigheden toch voedsel kunnen produceren dankzij zulke wijsheden”, legt De Kinder uit. Zij besluit dat voor Friends of the Earth de oplossing ligt in het stimuleren van de creativiteit van mensen en het samenwerken met elkaar. Alleen door de kennis die aanwezig is in ontwikkelingslanden niet te onderschatten, maar daar creatief mee om te gaan en op gelijkwaardige basis kennis met elkaar uit te wisselen, kan zich een landbouw ontwikkelen die door zijn kleinschaligheid nog kan inspelen op (veranderingen in) de lokale situatie. “Buitenlandse investeerders met grootschalige plannen vergeten daarentegen dat landbouw in ontwikkelingslanden sterk ingebed is in het sociaal weefsel en sterk afhankelijk is van de omgeving.”