Is intensieve veehouderij verantwoordelijk voor hoog sterftecijfer bij landbouwdieren?

Op Werelddierendag pakte Groen uit met de boodschap dat er jaarlijks miljoenen dieren sterven op veeteeltbedrijven nog voor ze het slachthuis bereiken. De partij wees met een beschuldigende vinger naar de intensieve veeteelt. “Een systeem dat helemaal ontspoord is”, zo klonkt het. Maar klopt dat ook? En is die sterfte ook effectief te wijten aan het intensieve houderijsysteem? VILT zoekt het uit.

10 oktober 2022  – Laatste update 11 oktober 2022 14:22

Beweringen van Groen

De partij berekende dat er in de Vlaamse veeteelt jaarlijks meer dan drie miljoen dieren sterven nog voor ze naar het slachthuis gevoerd worden. Volgens de Vlaamse groenen werden er vorig jaar 550.000 varkens, 110.000 runderen en 35.000 schapen en geiten opgehaald. Daarnaast was er sprake van 55.000 'tonnen' met dood pluimvee, waarbij er in één ton 50 tot 200 kilogram kan zitten. Met een gewicht van 2 kilogram per kip, komt de berekening van Groen uit op 2,7 miljoen pluimveedieren.  

Volgens Vlaams parlementslid Meyrem Almaci ligt de sterftegraad bij de dieren hoog, met bijvoorbeeld 6 procent bij kippen en 17 procent bij biggen. "De situatie is zo scheefgegroeid, dat waanzinnige percentages uitval nog voor de slacht als normaal beschouwd worden", meent Almaci. "Dat druist in tegen onze overtuiging dat elk dier moet kunnen opgroeien en leven in diervriendelijke omstandigheden."

De cijfers tonen volgens de Groen-politica aan dat "de industriële veeteelt niet houdbaar is" en dat de regering-Jambon het huidige landbouwmodel moet durven hervormen. Groen heeft daar naar eigen zeggen ook al voorstellen rond gedaan. "Het is hoog tijd dat de regering-Jambon deze mistoestanden aanpakt en zorgt voor een verbetering van het welzijn van alle dieren in Vlaanderen", aldus nog Almaci.

Kloppen deze aantallen?

De cijfers die Groen hanteert, komen van Rendac, het bedrijf dat in ons land de kadavers van dieren ophaalt en nadien verwerkt of vernietigt. Almaci laat ons weten Rendac jaarlijks gemiddeld 800.000 individueel getelde dieren ophaalt. Het gaat dan om varkens, runderen, schapen, geiten, enz. Voor pluimvee worden de dieren niet individueel geteld. Daar wordt gewerkt met recipiënten of tonnen waarin de dieren worden verzameld. Die wegen gemiddeld tussen de 50 en 200 kilo. “Het gewicht van een kip varieert tussen de 1,7 en 2,8 kilo. Om een berekende inschatting te maken, zijn we uitgegaan van een conservatieve schatting van 100 kilo pluimvee per opgehaald recipiënt, dus ver van het maximum. We hebben vervolgens 2 kilo gewicht gerekend per kip. Dit betekent 50 kippen per recipiënt en dus voor 54.765 recipiënten gaat het om 2,7 miljoen individuele dieren”, legt het Groen-parlementslid uit.

Wat de uitvalcijfers betreffen waar de partij naar verwijst, liggen die voor een deel in lijn met de sterftecijfers die gerapporteerd worden door het Departement Landbouw en Visserij in de analyse van de bedrijfseconomische resultaten van de verschillende bedrijfstakken. Voor runderen varieert het sterftecijfer tussen 2 en 10 procent, afhankelijk van de leeftijdscategorie van het dier. Bij zoogkoeien is de uitval met 2 procent het laagst, bij jongvee dat jonger is dan 1 jaar (10%) en vleeskalveren (5%) is dit het hoogst.

Voor varkens wordt het onderscheid gemaakt tussen biggen en vleesvarkens. Vooral in de eerste categorie is het sterftecijfer hoog: 14,87 procent in 2019. Het hoge percentage biggensterfte is al langer een aandachtspunt in de varkenshouderij. Eén van de meest voorkomende oorzaken ervan is het doodliggen van biggen door de zeug. Anderzijds worden er ook heel wat biggen doodgeboren. Na het spenen (het wegnemen van de biggen bij de moeder) daalt het sterftecijfers meteen sterk tot gemiddeld 3,88 procent in 2019.

In de pluimveesector ligt het sterftecijfer bij leghennen hoger dan bij braadkippen. Het percentage uitval in de leghennenhouder varieert van 7 procent tot 10 procent. Daarbij vallen twee zaken op: bij witte kippen (die voornamelijk witte eieren leggen) is de uitval met 7 procent kleiner dan bij bruine kippen (die bruine eieren leggen), waar het sterftecijfer schommelt tussen 8,5 en 10 procent. Bij die bruine kippen speelt ook het houderijsysteem een rol: in verrijkte kooien is de uitval lager (8,5%) dan bij kippen in een scharrelsysteem of met vrije uitloop.

tabel uitval leghennen

Uit de kengetallen van het Landbouwmonitoringsnetwerk van het Departement Landbouw en Visserij blijkt dat de uitval bij slachtpluimvee in 2020 3,22 procent bedroeg. Dat cijfer lag in 2018 nog op 3,74 procent en ook tegenover 2019 betekent het een verdere afname (3,37%).

Tabel technische kengetallen pluimvee_def

Is het de schuld van de intensieve veehouderij?

In haar communicatie verwees Groen expliciet naar de intensieve veehouderij. Almaci noemt het “een systeem dat helemaal ontspoord is”. Volgens haar tonen deze cijfers aan dat “de industriële veeteelt” niet houdbaar is. Ze riep de Vlaamse regering ook op om het huidige landbouwmodel te durven hervormen.

Zoals het sterftepercentage voor leghennen al aantoonde, is het sterftecijfer niet per definitie hoger in een intensief houderijsysteem dan in een alternatief systeem. Voor witte leghennen was er geen verschil tussen kippen in verrijkte kooien en scharrelkippen. Voor bruine kippen was dat verschil er wel. In verrijkte kooien lag het sterftecijfer er duidelijk lager (8,5%) dan in een scharrelsysteem of in stallen met vrije uitloop (10%).

Studies uit Nederland hebben dan weer vastgesteld dat het sterftecijfer bij biggen in de gangbare varkenshouderij niet hoger is dan dat bij biologisch gehouden dieren. Integendeel zelfs, in de biosector ligt het sterftecijfer van biggen zelfs nog hoger. Dat is vooral het gevolg van de zeugen die in het kraamhok vrij rondlopen in de biologische varkenshouderij.

Uit een recentere studie van de Wageningen Universiteit wordt geconcludeerd dat 75 procent van de sterfte bij biggen plaatsvindt tijdens de eerste vier dagen na de geboorte. De totale sterfte varieert van 9,9 tot 33 procent. Bovendien worden de hoogste percentages uitval aangetroffen op biologische varkensbedrijven. Daarnaast wordt er veel variatie gevonden tussen tomen. Een toom is een volledige worp biggen van eenzelfde zeug vanaf de geboorte tot het spenen van de biggen.

Ook in de rundveehouderij is er geen direct verband gevonden tussen het aantal gehouden dieren in de stal en het welzijn van de dieren. Volgens het Rundveeloket van ILVO blijkt uit een grootschalige Duitse studie bij ruim 3.000 melkveebedrijven dat grotere melkveebedrijven gemiddeld beter scoren op vlak van dierenwelzijn dan de bedrijven met een kleinere veestapel. Schaalvergroting leidt dus niet tot een verminderd dierenwelzijn, zoals wel eens gedacht wordt. Andere factoren zoals type huisvesting, tijdsbesteding en management hebben een veel grotere impact.

Dat is ook de conclusie die werd getrokken tijdens een debat van de Faculteit Diergeneeskunde van de UGent over de toekomst van de intensieve veehouderij in Vlaanderen. Experten kwamen tot de vaststelling dat dieren in de intensieve veehouderij gezonder kunnen zijn dan extensief gehouden vee omdat er in de intensieve setting meer tools voorhanden zijn om dat te garanderen. Maar dat is niet noodzakelijk altijd het geval. “Het vakmanschap van de veehouder kan daarbij het verschil maken”, zo klonk het.

Volgens professor Jeroen Dewulf (UGent) zijn landbouwdieren productiever geworden, maar dat is voor hem niet noodzakelijk een probleem. “In mijn lessen vergelijk ik landbouwdieren vaak met topsporters. Een renner die klaarstaat om in de Ronde van Frankrijk te starten: is die gezond? Ik denk het wel. Maar bevindt hij zich tegelijk in een fragiele fysiologische toestand? Dat denk ik ook. Hij is in staat een topprestatie te leveren, maar tegelijkertijd zal hij wellicht veel sneller een verkoudheid oplopen dan de gemiddelde mens.”

Bij koeien die per lactatie 10.000 liter melk produceren, merk je volgens de professor hetzelfde. “Zo’n koe wordt tot de top van haar prestaties gedreven. Fysiologisch scheelt er niets aan dat dier, maar er kan wel snel iets misgaan. Daarom heb je een goede veehouder nodig, goede voeding en goede huisvesting. Een Formule1-wagen geef je ook niet in handen van een slechte chauffeur”, legt hij uit.

Conclusie

Globaal genomen schommelt de sterfte van landbouwdieren tussen de geboorte en de slacht rond de 3 tot 5 procent. Voor sommige diercategorieën kan dat percentage hoger liggen (vb. biggen, runderen jonger dan 1 jaar). Toch is dat cijfer niet uitzonderlijk. Dit cijfer linken aan de intensieve manier waarop dieren worden gehouden, klopt evenwel niet. Zo ligt het sterftecijfer bij kippen in verrijkte kooien lager dan dat van kippen die vrije uitloop hebben. Ook in de biologische varkenshouderij ligt de biggensterfte hoger dan in de gangbare varkenshouderij. Wel zijn hoogproductieve dieren sneller vatbaar voor ziekten. Daarom is de gezondheid van landbouwdieren sterk afhankelijk van de huisvesting, het management van de veehouder en goede voeding.

Bron: Eigen berichtgeving / Belga / De Standaard

Beeld: Proefbedrijf Pluimveehouderij

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek