Herziening IPPC-richtlijn verzwaart lasten veehouderij

Vorige week keurde het Europees Parlement de herziening van de IPPC-richtlijn goed. De IPPC-richtlijn vormt een Europees vergunningenkader voor grote industriële installaties. Boer & Tuinder bericht dat de herziening van de richtlijn een impact zal hebben op de intensieve pluimvee- en varkenshouderij aangezien meer dan de helft van de Vlaamse IPPC-bedrijven intensieve veehouderijen zijn.

De IPPC-richtlijn bepaalt dat vergunningen gebaseerd moeten worden op de Best Beschikbare Technieken (BBT) die bepaald worden in Europese studies. Van bij de start van het dossier, meer dan twee jaar geleden, hebben landbouworganisaties getracht om voorstellen die de lasten voor veehouderijen verzwaren, bij te sturen. Boerenbond informeert in haar ledenblad over de resultaten van de herziening van de IPPC-richtlijn.

Het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie bevatte een uitbreiding van het toepassingsgebied waardoor nog meer veehouderijen onder de richtlijn zouden vallen. De landbouworganisaties hebben zich daar sterk tegen verzet omdat dit zou leiden tot bijkomende kosten en administratieve lasten voor de nieuwe IPPC-veehouderijen. In het akkoord is geen sprake meer van een uitbreiding van het toepassingsgebied, maar wordt de Commissie wel gevraagd dit tegen 2012 opnieuw te evalueren.

Het akkoord legt vast dat vergunningen van bedrijven binnen de vier jaar na publicatie van een nieuwe Europese BBT-studie, moeten worden aangepast. Daarmee werd niet ingegaan op de vraag van de landbouworganisaties om vergunningen voor een langere tijd toe te kennen, gelet op de lange investeringstermijnen in de veehouderij.

Boerenbond benadrukt dat het daarom van belang is om een herziening van de Best Beschikbare Technieken voor de veehouderij nauwgezet te volgen. De landbouworganisatie meent dat bij de opmaak van een BBT-studie een onderscheid moet worden gemaakt tussen bestaande en nieuwe stallen. Bepaalde technieken zijn volgens Boerenbond alleen in nieuwe stallen economisch te verantwoorden.

IPPC-bedrijven worden in de toekomst geconfronteerd met extra analyses en rapporteringen die moeten toezien op de kwaliteit van het grondwater en de bodem. Het akkoord gaf geen gehoor aan de verzuchting van de landbouworganisaties dat veehouderijen al voldoende andere wetgeving naleven die gericht is op de bescherming van grondwater en bodem.

Landbouworganisaties slaagden er wel in om de Commissie te overtuigen dat de IPPC-richtlijn geen bepaling mag bevatten omtrent het uitrijden van mest omdat dit al voldoende wordt geregeld in de Nitraatrichtlijn. Ook in dit geval werd er evenwel gevraagd dat de Commissie tegen 2012 een evaluatie zou voorleggen.

Boerenbond concludeert dat het dossier positief werd bijgestuurd doorheen het proces. De uitbreiding van het toepassingsgebied en de regels voor het uitrijden van mest werden geschrapt. De nieuwe voorschriften voor IPPC-veehouderijen die bij de herziening wel werden weerhouden, vragen volgens Boerenbond extra aandacht bij de concrete invulling. Die voorschriften kunnen immers zware kosten meebrengen, wat misschien verdedigbaar is voor grote industriële installaties maar volgens Boerenbond niet voor Vlaamse landbouwbedrijven.

Het voltallige parlement bekrachtigde met de goedkeuring het politiek akkoord dat eind juni werd bereikt tussen de vertegenwoordigers van de Europese Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten. Na de formele goedkeuring van dit akkoord door de Raad en de publicatie ervan, zullen bestaande IPPC-bedrijven binnen de drie jaar de bepalingen van de herziene richtlijn moeten naleven.