nieuws

EU-lidstaten stellen eigen GLB-pakket samen

nieuws
In het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), dat in de loop van 2015 in werking treedt, wordt pijler I ingrijpend geherstructureerd. De huidige toeslagrechten vervallen, nieuwe betalingsrechten worden toegekend. Actieve landbouwers met betalingsrechten zullen jaarlijks niet één bedrag, maar meerdere deelbedragen kunnen ontvangen: de basisbetaling, de vergroeningspremie en een eventuele premie voor jonge landbouwers. Pierre Bascou, directeur Inkomenssteun bij de Europese Commissie, gaf tijdens een bijeenkomst voor Europese landbouwjournalisten een update van welke keuzes de 28 lidstaten bij die herstructurering gemaakt hebben.
6 februari 2015  – Laatst bijgewerkt om 14 september 2020 14:29
Lees meer over:

In het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), dat in de loop van 2015 in werking treedt, wordt pijler I ingrijpend geherstructureerd. De huidige toeslagrechten vervallen, nieuwe betalingsrechten worden toegekend. Actieve landbouwers met betalingsrechten zullen jaarlijks niet één bedrag, maar meerdere deelbedragen kunnen ontvangen: de basisbetaling, de vergroeningspremie en een eventuele premie voor jonge landbouwers. Pierre Bascou, directeur Inkomenssteun bij de Europese Commissie, gaf tijdens een bijeenkomst voor Europese landbouwjournalisten een update van welke keuzes de 28 lidstaten bij die herstructurering gemaakt hebben.

Pijler I kreeg in het nieuwe GLB een grondige make-over. Om de rendabiliteit van de Europese landbouwbedrijven op lange termijn te garanderen en ze te wapenen tegen de marktvolatiliteit, voorziet het in een ‘basisbetaling’ binnen de directe inkomenssteun. Daarnaast is ook vergroening een belangrijke poot van het nieuwe GLB en gaat er ook meer aandacht naar landschapsbeheer. Jonge boeren krijgen een prominente plaats, en tenslotte moet het GLB-geld ook eerlijker verdeeld worden onder de verschillende lidstaten en de verschillende boeren.

Dat zijn de spelregels, maar er blijft voor lidstaten nog steeds behoorlijk wat speelruimte om de Europese principes te vertalen naar een lokale context. Zo vloeit er de komende vijf jaar over heel Europa in totaal 6,4 miljard euro van de eerste pijler naar de tweede pijler (plattelandsontwikkeling), omgekeerd is dat 3,4 miljard euro. Lidstaten mogen maximum 15 procent van hun totale GLB-budget van het ene spaarpotje naar het andere transfereren. Voor België gaat er volgend jaar 2,3 procent van pijler I naar pijler II; in 2017 en 2018 is dat 3,5 procent; en in 2019 en 2020 4,6 procent. Voor Vlaanderen liggen die percentages hoger.

In totaal zal ongeveer 55 procent van het pijler I-geld in de 28 Europese lidstaten naar de zogenaamde ‘basisbetaling’ gaan. Voor België zit de verdeling van het totale Pijler I-budget als volgt: 30 procent gaat net zoals in alle andere lidstaten verplicht naar vergroening; 2 procent gaat naar een extra premie voor jonge boeren; 17 procent gaat naar gekoppelde steun (al moet dat nog officieel worden goedgekeurd door de Commissie); 9 procent gaat naar herverdelende betalingen om kleinschalige boerderijen een duw in de rug te geven; en 42 procent tenslotte gaat naar de basisbetalingen.

Eerst en vooral gaan achter deze cijfers verschillende regionale verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië schuil. Zo gaan de middelen voor gekoppelde steun in Vlaanderen exclusief naar de kalverpremie en zoogkoeienpremie, terwijl in Wallonië naast vleesveehouders ook melkveehouders en schapen- en geitenboeren in aanmerking komen voor gekoppelde steun. In liefst 23 andere lidstaten wordt de gekoppelde steun ingezet om de vleesveesector te ondersteunen; in totaal is deze sector goed voor 42 procent voor de totale portefeuille voor gekoppelde steun. Zuivel wordt in 19 lidstaten ondersteund via gekoppelde steun, goed voor 20 procent van het totale bedrag, en naar schapen- en geitenvlees (22 lidstaten) gaat 12 procent van de totale portefeuille.

De herverdelende betalingen in het Belgische GLB-pakket zijn volledig op rekening te schrijven van het Waalse landbouwbeleid. Concreet betekent dat dat aan de eerste hectaren van een landbouwbedrijf een hogere steun wordt toegekend. In Wallonië slokt die maatregel 20 procent van de enveloppe voor Pijler I op. Hij wordt toegepast voor maximum 50 hectare per bedrijf. Op Vlaams niveau wordt vijf en vanaf 2018 tien procent van het Pijler I-budget overgeheveld naar Pijler II, al komt dat geld uiteindelijk wel in de landbouwsector terecht. Het gaat immers om middelen voor investeringssteun, agromilieumaatregelen en vestigingssteun voor jonge landbouwers.

Vergeleken met de andere lidstaten valt op dat enkel Malta (57 pct), Portugal (21 pct) en Finland (20 pct) een groter deel van de taart reserveren voor gekoppelde steun dan België, en dat belangrijke landbouwspelers als Nederland (68 pct), Ierland (68 pct), het Verenigd Koninkrijk (67 pct), Denemarken (65 pct) en Duitsland (62 pct) het leeuwendeel van hun GLB-portefeuille – naast de 30 procent vergroening – opzij zetten voor de basisbetalingen. Verder is de aftopping van de directe steun aan één bedrijf in Vlaanderen vastgelegd op 150.000 euro. In Hongarije (176.000 euro), Bulgarije (300.000 euro), Italië (500.000 euro) en Schotland (600.000 euro) ligt die bovengrens nog een stuk hoger.

Dat het uitbetalen van de directe steun in België op regionaal niveau gebeurt, is niet uitzonderlijk. Ook in Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Finland en het Verenigd Koninkrijk (met uitzondering van Noord-Ierland) is dat een regionale bevoegdheid. Slechts acht lidstaten voeren tegen ten laatste 2020 de veelbesproken flat rate in – een gelijke verdeling van de basisbetaling onder alle rechthebbende boeren: Duitsland, Corsica, Malta, Engeland, Nederland, Oostenrijk, Finland, Schotland, Wales en Zweden. België kiest net als zeven andere lidstaten voor een gedeeltelijke gelijkschakeling waarbij de bedragen die boven het gemiddelde zitten met maximum 30 procent worden ingeperkt.

Beeld: Loonwerk Defour

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek