Advies van Raad van State zet AEA en PAS-lijst op de helling
nieuwsReduceren de innovatieve stalsystemen daadwerkelijk zoveel als we mogen verwachten? Een nieuw wetenschappelijk rapport stelt vast dat dit niet altijd zo is waardoor de emissiefactoren onder vuur liggen. Een rapport dat ook Vlaanderen niet ontgaan is. Ondertussen kwam bij het Wetenschappelijk Comité Luchtemissies Veehouderij (WeComV) de vraag vanuit het beleid om de vloersystemen in de melkveesector te herevalueren.
Vorige week stelde de Raad van State in zijn advies over het ontwerp van stikstofdecreet dat “er twijfel lijkt te kunnen rijzen over de vraag of kan worden gegarandeerd dat er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat over de doeltreffendheid van de huidige ammoniakemissiereducerende maatregelen. Niet elke redelijke wetenschappelijke twijfel lijkt te kunnen worden weggenomen over de emissiereducerende technieken van de huidige AEA-lijst en PAS-lijst. Bij gebrek aan zekerheid hierover lijken deze maatregelen in het licht van artikel 6 van de habitatrichtlijn niet zonder meer in rekening te kunnen worden gebracht.”
Er zou dus geen wetenschappelijke consensus zijn over de doeltreffendheid van de huidige AEA- en PAS-maatregelen. Hierbij verwijst de Raad van State naar een recent WUR-rapport rond de herziening van de kritische depositiewaarden in de Nederlandse habitatrichtlijnen en een uitspraak van de Raad van State van Nederland. Deze uitspraak heeft in Nederland tot gevolg dat de emissiefactoren voor twee soorten emissiearme stallen voor melkveesector niet meer mogen worden gebruikt voor het verlenen van een vergunning.
De Raad van State van Nederland oordeelt dit omdat er op grond van de Europese natuurbeschermingsregels alleen toestemming mag worden gegeven voor (uitbreiding van) een melkveehouderij als zeker is dat de beschermde natuur daardoor geen schade oploopt. In de programmatische stikstofaanpak wordt die vereiste zekerheid voor staltechnieken gezocht door de verwachte stikstofuitstoot uit stallen te berekenen met behulp van specifieke emissiefactoren of emissiereductiefactoren. En het zijn net deze emissie- en emissiereductiefactoren die onder vuur liggen.
Als er garanties vanuit de wetenschap gegeven moeten worden, zal men maar zover kunnen gaan tot garanties over de beoordelingen en metingen onder proefomstandigheden
Nieuw wetenschappelijk inzicht
In de uitspraak van de Nederlandse Raad van State wordt verwezen naar een rapport uit 2019 van Wageningen Universiteit waar stikstofverliezen uit mest in stallen en mestopslag van een groot aantal praktijkbedrijven werden ingeschat op basis van de stikstof-fosfaatverhouding (NP-verhouding) in de mest.
Hoe werkt de stikstof-fosfaatverhouding methodiek?
“Dit is een onrechtstreekse benadering om emissiereducties in te schatten uitgaand van het principe dat stikstof deels vervluchtigt, hoofdzakelijk als ammoniak, uit de mest in de stal maar fosfor niet”, legt Veerle Fievez, voorzitster van WeComV uit. “Door deze stikstof-fosfaatverhouding na opslag te vergelijken met de stikstof-fosfaatverhouding in de excretie onder de vorm van verse mest, kan het gasvormig stikstofverlies na opslag als percentage van de stikstof-excretie worden geschat.”
Uit het rapport bleek dat de totale stikstofverliezen uit stallen en mestopslagen groter zijn dan eerder berekend. Bovendien bleken de stikstofverliezen uit emissiearme stallen gemiddeld genomen niet kleiner dan die van gangbare stallen. Deze methodiek werd door de Nederlandse Raad van State aanvaard om te bewijzen dat de huidige reductiepercentages niet altijd gehaald worden in de praktijk.
Begin juli 2023 kwam op dit rapport een vervolgonderzoek uit. Dit is eveneens gebaseerd op een grootschalige statistische analyse van de NP-verhouding in monsters van afgevoerde mest van veebedrijven. Waar in de eerste studie groepsvergelijkingen werden gemaakt tussen emissiearme en conventionele stallen, werden in de vervolgstudie emissiearme staltypen, afzonderlijk vergeleken met de zogenoemde conventionele referentiestal. Voor alle emissiearme staltypen die in deze studie werden onderzocht (zowel melkvee-, leghennen-, vleeskippen- en vleesvarkensstallen) werd geconcludeerd dat het geschatte stikstofverlies hoger is dan het stikstofverlies dat mag verwacht worden op basis van de Nederlandse emissiefactoren voor deze stallen.
Deze onderzoeken werden door de Nederlandse Raad van State aanvaard om te bewijzen dat de huidige reductiepercentages niet altijd gehaald worden in de praktijk. Mede hierdoor bestaat er wetenschappelijke twijfel over de reductiefactoren van emissiereducerende technieken, waarvan sprake in het advies van de Belgische Raad van State.
Stikstof-fosfaatverhouding
De NP-verhouding meten in mest is een onrechtstreekse methode om emissie- of emissiereductiefactoren in te schatten. “Indien deze benadering wetenschappelijk voldoende robuust wordt bevonden, is het interessante eraan dat ze toelaat om op grote schaal onder praktijkomstandigheden de effectiviteit van maatregelen te evalueren die erop gericht zijn om stikstof in de mest te behouden, dus niet voor de evaluatie van luchtwassers bijvoorbeeld”, duidt Fievez.
Maar de voorzitster wil nog niet vooruitlopen op de zaken. “We zijn nog bezig met een studie over het meest recente Nederlandse rapport. Hierbij evalueren we de onzekerheden in de methode, of deze benadering nauwkeurig genoeg is voor alle diercategorieën, of data, inschattingen en conclusies uit dit rapport toepasbaar zijn binnen de Vlaamse context. Bovendien hebben we ook een aantal vragen ter verduidelijking voorgelegd aan de Nederlandse auteurs. We zullen onze bevindingen onder de vorm van een advies van het WeComV publiceren.”
Vlaamse vertaling van Nederlandse studie
De Nederlandse studie is niet in dovemans oren gevallen in Vlaanderen. “Op vraag van de minister van Omgeving Zuhal Demir (N-VA) was WeComV al bezig aan een herevaluatie van de emissiereductiefactoren van de PAS-vloeren voor melkvee”, zegt Fievez. “Uiteraard dienen inzichten op basis van het recente Nederlandse rapport hierin meegenomen te worden, indien ze relevant en toepasbaar zijn voor Vlaanderen.”
WeComV is nog bezig met de wetenschappelijke analyse, de uitkomst van een eventuele Vlaamse vertaling kan dus nog niet worden voorspeld. Fievez kadert hierbij ook graag een stukje geschiedenis van de Nederlandse systemen die ook op onze Vlaamse AEA- en PAS-lijst staan. “Het reductiepercentage van systemen voor melkveestallen werd op de Nederlandse RAV-lijst doorgaans hoger ingeschat dan de reductiepercentages op onze PAS-lijst.”, legt Fievez uit. Indien WeComV van oordeel is dat de NP-meetmethode en de resultaten van de Nederlandse analyse bruikbaar zijn, zal de impact ervan anders zijn in Vlaanderen in vergelijking met Nederland omdat sommige systemen bij ons al een lager reductiepercentage hadden.”
Garanties
In het advies van de Raad van State staat ook de vraag te lezen of de doeltreffendheid van ammoniakemissiereducerende maatregelen gegarandeerd kan worden. De vraag rijst of de wetenschap op voorhand kan garanderen dat het plan of project onder praktijkomstandigheden geen schadelijke gevolgen zal hebben op de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied? “Als er garanties vanuit de wetenschap gegeven moeten worden, zal men maar zover kunnen gaan tot garanties over de beoordelingen en metingen onder proefomstandigheden op basis van de meetrapporten die voorliggen bij aanvraag van nieuwe systemen”, legt Fievez uit.
Sluitende garanties geven over hoe een stalsysteem zal werken in een niet-proefstal kan de wetenschap dus niet. “Het is aan het beleid om voldoende borging te garanderen door controle op een correcte en conforme toepassing in de praktijk”, voegt Fievez er nog aan toe. Over de grens wordt door de Nederlandse overheid ook al een borging gegarandeerd bij luchtwassers. Om een goede werking te garanderen, worden de luchtwassers gecontroleerd en bij afwijkende parameters wordt actie ondernomen.
Hoe moet het verder?
Alles hangt af van de Vlaamse vertaling van het rapport. “Een exact tijdstip waarop het WeComV-advies met betrekking tot dit meest recente Nederlandse rapport beschikbaar zal zijn, kunnen we niet geven, maar het is alleszins iets voor de nabije toekomst.”
“Na het advies van de Raad van State vermoed ik dat er ook voor de andere diercategorieën nog een vraag tot herevaluatie zal komen”, antwoordt Fievez wanneer we vragen of ook de andere diercategorieën op de WeComV-agenda staan. De herevaluatie van technieken is een groot werk dat er voor het vijfkoppig wetenschappelijk comité bijkomt, naast het evalueren van nieuwe technieken en andere dossiers. Kan het team de verhoogde werkdruk aan? “Wij zoeken naar manieren om de capaciteit van onze adviesvorming uit te breiden en mikken hierbij ook op een verdere optimalisatie van de werking van onze werkgroepen waar externe experten in zetelen. Dit blijft echter een enorme uitdaging aangezien zowel WeComV-leden als externe experten dit bovenop een fulltime job doen”, geeft Fievez mee.
