Stelsels van inkomenssteun in de landbouw onder de loep

Dit najaar presenteert de Europese Commissie haar voorstel tot herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Ter voorbereiding op de bespreking hiervan, heeft het landbouweconomisch instituut LEI, onderdeel van Wageningen UR, onderzocht wat de inkomenseffecten zijn in de landbouw van alternatieven voor de bedrijfstoeslag.
30 augustus 2010  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 14:56
Lees meer over:

Dit najaar presenteert de Europese Commissie haar voorstel voor een herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Ter voorbereiding op de bespreking hiervan, heeft het landbouweconomisch instituut LEI, onderdeel van Wageningen UR, onderzocht wat de inkomenseffecten zijn in de  landbouw wanneer alternatieven voor de bedrijfstoeslag worden ingevoerd.

Na de ontkoppeling van de Europese premies voor landbouwproducten zijn in de lidstaten uiteenlopende stelsels van toeslagen ontstaan. Nederland koos, evenals onder meer België en Frankrijk, voor bedrijfstoeslagen op basis van de productie per individueel bedrijf in de voorgaande periode, met een zogenaamde historische referentie. In onder meer Denemarken, Duitsland en Engeland echter werd gekozen voor stelsels die in stappen werken naar gelijke toeslagbedragen per ha.

De betekenis van de subsidies voor de Europese landbouw is groot in relatie tot het inkomen van de landbouwsector: voor de EU-15 maken subsidies in de periode 2005-2008 ruim twee derde van het inkomen uit. Op vraag van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wordt daarom het effect van een aanpassing van de bedrijfstoeslag op het inkomen van landbouwbedrijven in Nederland en enkele voorbeeldlanden geanalyseerd aan de hand van de gegevens uit het Europees landbouwboekhoudnet (FADN).

Tijdens een informele bijeenkomst van de EU-landbouwministers begin juni 2009 werden de verschillende mogelijkheden van inkomenssteun voor de landbouwers besproken. Toeslagen gebaseerd op historische referenties zouden dan niet meer aan de orde zijn. Verdergaand dan het overgaan naar een flat rate (eenzelfde steunbedrag, nvdr) per ha in een lidstaat of regio daarbinnen, is het idee om de verschillen in de toeslagen tussen de oude en de nieuwe lidstaten te vereffenen met een universele flat-rate voor de gehele EU.

De toeslagniveaus lopen momenteel erg uiteen tussen de lidstaten. Het hoogste bedrag (in Griekenland) is ongeveer 20 maal de (huidige) bedragen in de Baltische landen, maar de bedragen van de in 2004 respectievelijk 2007 toegetreden landen nemen nog toe tot 2013 respectievelijk 2016. Maar ook in 2016 zouden de verschillen nog uiteenlopen van ruim 500 euro per ha in Griekenland tot circa 100 euro in de Baltische landen en Roemenie. Het gemiddeld toeslagbedrag in Nederland behoort met dat in België, Denemarken en Duitsland (ruim 400 euro) tot de hoogste van de EU-landen.

De financiële gevolgen voor de lidstaten van een universele flat rate zouden fors zijn. De nieuwe lidstaten en Spanje en Portugal zouden er voordeel bij hebben, terwijl België, Nederland, Denemarken, Duitsland en Frankrijk de grote verliezers zouden zijn. Op bedrijfsniveau is de impact vaak aanzienlijk. Bedrijven met hoge toeslagrechten per hectare en per bedrijf moeten dan fors inleveren: in Nederland zijn dit vooral melkvee- , vleeskalveren- en zetmeelbedrijven. Dit kan ten koste gaan van de continuïteit van bedrijven: vooral de intensievere melkveebedrijven met een zwaardere financieringslast zijn kwetsbaar.

Een geheel ander idee is om gelijke bedragen per 'subsidie-gerechtigde' in een lidstaat vast te stellen, ongeacht de oppervlakte grond. In dat geval zouden vooral tuinbouwers en intensieve veehouders een voordeel hebben en melkveehouders en akkerbouwers een nadeel. Daarnaast zijn er ideeën om delen van de toeslagen meer te verbinden aan bepaalde doelen, bijvoorbeeld innovatie en stimulansen voor jonge boeren. Ook zou besloten kunnen worden om na 2013 een nog hoger percentage subsidies over te hevelen van pijler één (rechtstreekse steun en markt- en prijssteun) naar pijler twee (plattelandsbeleid). Ten aanzien van alle stelsels geldt dat er duidelijke verschillen in inkomenseffecten zijn tussen de verschillende sectoren van de landbouw.

Naast de gevolgen voor het inkomen van de landbouwer, moeten de verschillende toeslagstelsels volgens het LEI ook beoordeeld worden op andere aspecten zoals de gevolgen voor de concurrentiepositie van de landbouw, de gevolgen voor de economie en agribusiness, de verbreding van landbouw, de maatschappelijke acceptatie, de verdeling van de toeslagen binnen de landbouw, de afstemming binnen de EU, de uitvoerbaarheid, de invloed op de prijzen van landbouwgrond en de impact op milieu en landschap.

Meer info : Gevolgen van EU-toeslagstelsels voor de Nederlandse landbouw

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek