Lommel bestemt laatste staatsboerderij als museum
nieuwsWe gaan even terug in de tijd. 1850. De textielnijverheid die even daarvoor nog hoogtij vierde in Oost- en West-Vlaanderen bloeide uit. Vlaanderen was overbevolkt en de mislukking van de aardappeloogst zorgde voor heel wat armoede en hongersnood. "De overheid dacht de hongersnood te kunnen oplossen door de schrale Kempische grond te ontginnen", vertelt Veerle Leysen van Museum Kempenland in Lommel. Er werd in de Kempen een kanalennet aangelegd om het vervoer tussen steden en platteland te vergemakkelijken.
"In Lommel was de belangrijkste functie van het kanaal de aanleg van vloeiweiden om de ontginning van de droge heidegronden te bevorderen", gaat Leysen verder. De mensen gingen uit van het principe: met water wint men gras, met gras voedt men vee, met vee produceert men mest en met mest kan men ontginnen.
De overheid koos goedwerkende arbeiders uit Oost- en West Vlaanderen en Antwerpen om ze naar de Kempen te sturen voor het project 'colonie agricole'. "Twintig hoeves werden er gebouwd. Tien aan elke kant van het kanaal, wat vandaag de Koloniestraat is, samen met een kerk, pastorij en schooltje", legt Veerle uit. "De landbouwers kregen zo goed als niks. Elke boerderij kreeg vijf hectare grond, waarvan een hectare vloeiweide en verder werd een hectare omgeploegd en gemest en zelfs voor de helft ingezaaid met rogge. Daarnaast bevond zich in elke boerderij wat mest.''
De overheid wilde aantonen dat het project kon slagen zonder investeringen en hoopte zou dat privé-initiatiefnemers het voorbeeld zou volgen. "De boeren konden zich met zo weinig niet overeind houden. Ze besloten dan maar te helpen met de aanleg van het kanaal en overleefden als dagloners op de vloeiweiden. Al na tien jaar ging het project ter ziele. En dat betekende meteen het einde van het laatste Belgische kolonisatieproject". De boerderijen werden verkocht aan vooral eigen mensen uit de streek en zo ontstond het gehucht Lommel-Kolonie.
Bron: Het Nieuwsblad