Kleine tuinbouwbedrijven bijna gedoemd om te verdwijnen

nieuws
De sterk gespecialiseerde Vlaamse tuinbouw valt steeds meer uiteen in twee bedrijfstypes: de kleinere en de grotere. De kleine bedrijven worden gekenmerkt door de hoge ouderdom van de bedrijfsleiders, hun relatief lage scholingsgraad, het feit dat ze nauwelijks een opvolger vinden en de snelheid waarmee deze bedrijven verdwijnen. De dynamiek van de jongere en beter geschoolde bedrijfsleiders op de grotere bedrijven zorgt er echter voor dat het productiepotentieel van de totale sector blijft toenemen. Dat blijkt uit de vandaag verschenen publicatie "Structuur van de Belgische tuinbouwbedrijven in 1999" van het CLE.
10 april 2001  – Laatst bijgewerkt om 14 september 2020 13:51
De sterk gespecialiseerde Vlaamse tuinbouw valt steeds meer uiteen in twee bedrijfstypes: de kleinere en de grotere. De kleine bedrijven worden gekenmerkt door de hoge ouderdom van de bedrijfsleiders, hun relatief lage scholingsgraad, het feit dat ze nauwelijks een opvolger vinden en de snelheid waarmee deze bedrijven verdwijnen. De dynamiek van de jongere en beter geschoolde bedrijfsleiders op de grotere bedrijven zorgt er echter voor dat het productiepotentieel van de totale sector blijft toenemen. Dat blijkt uit de vandaag verschenen publicatie "Structuur van de Belgische tuinbouwbedrijven in 1999" van het CLE.

Volgens de 15 mei-telling van 1999 zijn er 11 224 bedrijven die de teelt van tuinbouwgewassen hebben aangegeven. Hiervan zijn er 7 936 die zodanig gespecialiseerd zijn dat zij voldoen aan de definitie van de tuinbouwbedrijven. Met 3 216 bedrijven vormen de groentebedrijven de belangrijkste groep, verder volgen de sierteeltbedrijven met 2 501 bedrijven (inclusief boomkwekerijen) en de fruitbedrijven met 1 679 bedrijven. De bedrijfstypes met het grootste aantal bedrijven zijn: de fruitbedrijven (1 679 bedrijven), de bedrijven met overwegend groenten in open lucht (1 096 bedrijven) en de gespecialiseerde glasgroentenbedrijven (1 010 bedrijven).

Van het totale aantal tuinbouwbedrijven zijn er 5 835 die een voldoende grote bedrijfsomvang hebben om als bedrijven met beroepsmatig karakter te worden beschouwd. Van deze bedrijven zijn er 5 380 waarvan de bedrijfsleider verklaart zijn bedrijfsactiviteiten als hoofdberoep uit te oefenen, de overige 455 bedrijven worden uitgebaat in nevenberoep. De overige 2 101 bedrijven, of 26 procent van het totale aantal tuinbouwbedrijven, behoren tot de groep van de kleinere bedrijven.

In 1990 waren er nog 10 349 tuinbouwbedrijven, zodat het aantal tuinbouwbedrijven op tien jaar tijd met bijna een kwart is afgenomen. Deze daling is beperkt tot 15 procent bij de grotere bedrijven. Het aantal kleinere bedrijven is echter met bijna 40 procent afgenomen. Het aantal bedrijven met groenten in open grond en de bedrijven met overige blijvende teelten (voornamelijk bedrijven met druiventeelt) is de jongste tien jaar gehalveerd.

Bij de sierteeltbedrijven valt de toename op van het aantal boomkwekerijen en van het aantal overige bloemenbedrijven (voornamelijk perkplantenteelt) die met meer dan tien procent toenemen. Van de overige types van sierteeltbedrijven vermindert het aantal bedrijven met ongeveer 40 procent. Opmerkelijk is ook de toename van het aantal aardbeibedrijven, dat in vergelijking met 1990 met 13 procent is toegenomen.

De tuinbouwbedrijven zijn zeer sterk gespecialiseerde bedrijven. Op het gemiddeld bedrijf is 96 procent van het totale brutostandaardsaldo afkomstig van tuinbouwteelten. Van het totale areaal tuinbouwteelten die in België voorkomen, wordt 76 procent aangetroffen op de tuinbouwbedrijven.

Het areaal champignons, groenten onder glas, bloemen onder glas en in open lucht, fruit, boomkwekerij en druiven is bijna volledig gesitueerd op de tuinbouwbedrijven. Van het areaal aardbeien onder glas en in open lucht komt meer dan 80 procent voor op de tuinbouwbedrijven. Van het areaal intensieve groenteteelt in open lucht komt echter slechts 41 procent voor op de gespecialiseerde tuinbouwbedrijven.

Het gemiddeld tuinbouwbedrijf is 5,59 hectare groot. In vergelijking met 1990 is de gemiddelde bedrijfseconomische dimensie van de tuinbouwbedrijven, gemeten in standaardgrootte-eenheden, met 41 procent gestegen. De daling van het aantal bedrijven wordt ruim gecompenseerd door een toename van de gemiddelde grootte van de bedrijven want het totale productiepotentieel van al de gespecialiseerde tuinbouwbedrijven samen neemt met 8,5 procent toe. Voor al de gespecialiseerde landbouwbedrijven samen neemt het productiepotentieel met 2,9 procent af.

Het productiepotentieel van de tuinbouwsector is zeer ongelijk verdeeld over de bedrijven. De 50 procent kleinste bedrijven vertegenwoordigen slechts 11,8 procent van het totale productiepotentieel. Op de 10 procent grootste bedrijven daarentegen vindt men niet minder dan 40,8 procent van het totale productiepotentieel van de sector.

Op 79 procent van de tuinbouwbedrijven is de bedrijfsleider bestendig tewerkgesteld. Op 10 procent van de bedrijven is de bedrijfsleider een vrouw. Op de kleinste bedrijven is op 19 procent van de bedrijven de bedrijfsleider een vrouw. Op de grotere bedrijven is dit slechts op 7 procent van de bedrijven het geval.

De gemiddelde leeftijd van de bedrijfsleider bedraagt 48 jaar. Op de kleinere bedrijven is de bedrijfsleider gemiddeld 55 jaar oud en op de grotere bedrijven is dit 45 jaar. Op de bedrijven met overige blijvende teelten (druiven onder glas) zijn de bedrijfsleiders echter gemiddeld 61 jaar oud.

Opmerkelijk is dat de bedrijfsleiders op 19 procent van de tuinbouwbedrijven 60 jaar of ouder zijn en dat hiervan slechts 18 procent verklaart een opvolger te hebben van minstens 14 jaar oud. Van deze bedrijfsleiders verklaren 66 procent over geen opvolger te beschikken en 16 procent weet momenteel nog niet of ze al dan niet een opvolger zullen hebben. Er kan dus verwacht worden dat de 1 000 bedrijven zonder opvolger binnen de vijf jaar zullen verdwijnen.

Wat betreft de opleiding van de bedrijfsleiders blijkt dat 50 procent van de bedrijfsleiders van de tuinbouwbedrijven uitsluitend praktische ervaring hebben. 27 procent heeft een basis-landbouwopleiding gevolgd en 23 procent heeft een volledige landbouwopleiding genoten. Op de kleinere tuinbouwbedrijven hebben slechts 15 procent van de bedrijfsleiders een basis-landbouwopleiding en 12 procent een volledige landbouwopleiding gevolgd.

Op de grotere bedrijven heeft 31 procent van de bedrijfsleiders een volledige landbouwopleiding genoten. Voor de grotere bedrijven kan bovendien worden vastgesteld dat meer dan 40 procent van de bedrijfsleiders die jonger zijn dan 35 jaar een volledige landbouwopleiding heeft gevolgd. Bij de bedrijfsleiders van 55 jaar en ouder is dit slechts iets meer dan 10 procent.

Van het totale aantal Belgische tuinbouwbedrijven ligt 94 procent in Vlaanderen. Vooral de provincies Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg zijn belangrijk. Opmerkelijk voor de provincie Vlaams-Brabant is de sterke terugval van het aantal bedrijven met overwegend groenten in open grond in de traditionele witloofstreek en de belangrijke daling van het aantal bedrijven met overige blijvende teelten, voornamelijk de druiventeelt onder glas.

Bron: (D.) Van Lierde en (N.) Taragola. Structuur van de

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek