Fokprogramma verbetert varkengezondheid van big af aan

interview

Weinig eten en toch dik worden: bij mensen is het niet erg benijdenswaardig, maar bij varkens is het één van de belangrijkste genetische kenmerken waarop dieren worden gekweekt. Volgens de onderzoeksgroep Huisdierengenetica aan de KU Leuven, mogen andere kenmerken niet worden achtergesteld. VPF lanceerde in 2019 met behulp van de universiteit een kweekprogramma waar vitaliteit en overleving van biggen centraal staan. De eerste resultaten zijn beloftevol. Voor het welzijn van het dier, en de portemonnee van de boer.

14 mei 2024 Ruben De Keyzer

De resultaten van het onderzoek werden vastgelegd in een kraamstalindex. Deze index is vrij nieuw. Waar de kwaliteiten van biggen vroeger slechts werden gemeten vanaf de vleesvarkensfase (70-80 dagen ouderdom), volgt men sinds eind 2016 deze biggen al van bij de geboorte op. In 2019 lanceerden onderzoekers Wim Gorssen en Steven Janssens van KU Leuven samen met Jürgen Depuydt van de Vlaamse Piétrain Fokkerij(VPF) hun kweekprogramma om de genetica van Piétrain eindberen via deze index te verbeteren.

"Het Piétrainvarken is één van de laatste Belgische varkensrassen", schetst Gorssen. "Jarenlang werd bij de kweek ingezet op productiekenmerken, zoals een snellere groei en betere karkaskwaliteit. Maar de laatste jaren wil men een ommekeer realiseren naar eindberen (fokberen) die robuuster, sterker en gezonder zijn. Per beer die men wilde testen voor nakomelingenonderzoek, werden gemiddeld vijf hybridezeugen geïnsemineerd. Dat zijn zeugen die gekweekt zijn volgens hun reproductiekwaliteiten. Zo heb je moederzeugen die aanleg hebben om veel biggen te produceren en veel melk te geven, en vaderberen die aanleg hebben om veel vlees te produceren voor weinig voer.”

Zwemmers en balbreuken

Nieuw is dus de focus op vitaliteit en een inperking van erfelijke gebreken. “Een goede zaak wat betreft dierenwelzijn, al is de aanzet vanuit de fokkerij vooral economisch: minder sterfte betekent minder verlies. Vaak heeft biggensterfte te maken met onderliggende aandoeningen. We kijken ook naar de ‘zwemmers’ of spreidzitters. Dat zijn biggen die met de achterpoten gespreid op de grond blijven liggen, omdat hun spieren niet goed ontwikkeld zijn bij de geboorte. Ze hebben moeite om recht te staan en de moedertepel te bereiken. In de ergste gevallen raken ze onderkoeld omdat ze niet tot bij hun moeder geraken om de warmte op te zoeken. Of ze raken er wél, maar omdat ze niet goed kunnen bewegen komen ze onder het moederdier terecht en raken ze geplet. Dit is dus een aandoening die nefast is voor het dierenwelzijn, en hoewel dit te genezen valt, komt dit met een grote arbeidskost voor de boeren die deze problemen proberen te verhelpen.”

Een ander erfelijk gebrek is de ‘balbreuk’, een bijzonder onaangename aandoening bij de mannelijke dieren. “Een balbreuk is de vergroeiing van de balzak met het darmpakket, om dat de sluiting niet goed gebeurd is”, zegt Gorssen. “Opnieuw een probleem zowel op dierenwelzijns- als economisch vlak. Zulke dieren castreren kan enkel chirurgisch, via een risicovolle operatie. Naast de zwemmers is dit de belangrijkste aangeboren aandoening waartegen we ons fokprogramma hebben opgezet.”

Fokwaarden

De onderzoekers legden de resultaten vast aan de hand van ‘fokwaardes’, een eindscore om de genetische waarde van een dier in te schatten. “Naast een inperking van genetische gebreken, zetten we ook in op meer vitaliteit en overleving. De vitaliteit wordt gescoord door de varkenshouders zelf. Zij geven aan hoe vitaal de biggen overkomen op een schaal van 1 tot 5. Dit is natuurlijk nogal subjectief, maar aangezien varkenshouders geen tijd hebben om dit op een meer wetenschappelijke wijze bij te houden, leek dit ons de meest praktische oplossing. Andere data die werden bijgehouden was het aantal levend geboren biggen, de overleving tot aan het spenen, enzovoort. Van deze dieren hebben we aan KU Leuven de genetica bepaald, en dus de fokwaardes. We zagen dat bepaalde van deze eigenschappen slechts vrij laag erfelijk waren – omgeving speelt ook een rol – maar de waarden waren wel duidelijk hoger dan nul.”

Tabel VPF - kleiner

“De impact van de beer is bij biggen bijna altijd kleiner dan die van de zeug", verduidelijkt Gorssen. “Waarom? Omdat een zeug niet enkel de genetica, maar ook de omgeving bepaalt. Biggen zitten 115 dagen in haar baarmoeder, krijgen haar melk, enzovoort. Ook bij mensen wordt de groei van een baby vooral door de moeder bepaald, want veel hangt af van hoeveel nutriënten de moeder afgeeft aan haar kind, tijdens en na de zwangerschap. Maar dat terzijde.”

Desalniettemin valt de impact van een vaderbeer niet te onderschatten, zelfs al is het dier afwezig na de geboorte. “We hebben geschat dat 15 tot 30 procent van de ouderlijke impact van de vader komt”, zegt Gorssen. “Niet te verwaarlozen dus, zelfs al is de impact van het moederdier veel groter, met 70 tot 85 procent.”

De impact van de beer is bij biggen bijna altijd kleiner dan die van de zeug

Wim Gorssen - Onderzoeker

Het onderzoek kijkt nu dus naar de impact van vijf jaar fokken. Een relatief korte periode, want een fokprogramma vraagt geduld. “Als je begint te fokken probeer je telkens nieuwe dieren selecteren die het beter doen dan de vorige generatie, maar het duurt even voor dat doorsijpelt. Het duurt zes tot acht maanden voor een Piétrainvarken geslachtsrijp is. Meestal worden ze vanaf acht, negen maanden ingezet om aan kunstmatige inseminatie te doen. Daarna duurt het 115 dagen voor je biggen hebt, dus we zitten in totaal aan minstens anderhalf jaar alvorens je nakomelingeninformatie hebt van een dier.”

Ondanks de korte periode zien de onderzoekers dat de genetische waarde op slechts vijf jaar tijd beduidend gestegen is. “We zien positieve evoluties over de hele lijn”, zegt de onderzoeker. “We hebben gekeken naar eindberen binnen VPF, maar ook binnen ILVO. Een bewuste keuze, want als je je onderzoek beperkt tot één omgeving is een denkfout snel gemaakt. ILVO heeft een testwerking in samenwerking met diverse Vlaamse varkensboeren, wat maakt dat we een onafhankelijke vergelijking van eindberen en verschillende rassen en organisaties kunnen maken. We zitten immers met andere omgevingen, andere zeugenlijnen en andere boeren.”

“We hebben 426 beren die nakomelingen hebben bij VPF en ILVO”, vat Gorssen samen. “Die hebben gemiddeld 5 worpen gedaan bij VPF en 10 à 13 bij ILVO, dus het gaat om tienduizenden biggen in totaal. Zowel bij VPF als bij ILVO stijgt de vitaliteit en daalt de sterfte en erfelijke gebreken. Hoewel het slechts gaat om een tweetal generaties, is de sterfte in de kraamstal met ongeveer vier procentpunten gedaald, van ongeveer 17 procent in 2019 tot 13 procent in 2024. Dat is aanzienlijk.”

grafieken

Bij balbreuken is er eveneens een gunstige trend, van 1 tot 1,5 procent aangetaste biggen in 2019 tot ongeveer 0,5 tot 0,75 procent in 2024. Maar zeker de daling in het aantal zwemmers maakt de onderzoekers trots. Op enkele jaren tijd is hun aantal gehalveerd, van 1 procent naar 0,5 procent. "Daar hebben we zowel op economisch en op dierenwelzijnsvlak veel voortuitgang geboekt. De sterfte daalt omdat de gebreken ook dalen."

In een latere fase willen onderzoekers ook inzetten op een sterftereductie tot de vleesvarkensfase. “Zoals eerder al is vastgesteld in de literatuur, is vroege sterfte bijna niet gecorreleerd met de latere sterfte. Hiervoor moeten we dus een apart programma opstarten.”

Bron: Eigen berichtgeving

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek