Steeds minder land- en tuinbouwers in raden en deputaties
nieuwsHet aandeel van de arbeiders - het merendeel waren socialisten - in de provincieraad nam in de periode 1946-81 geleidelijk af van 3,5 tot 1,4 procent om vervolgens weer licht te stijgen tot gemiddeld 2,8 procent. De aanwezigheid van arbeiders was nog geringer dan die van personen zonder beroepsactiviteit zoals gepensioneerden, huisvrouwen, werklozen, eigenaars en renteniers. Gedurende de hele periode namen zij 5,6 procent van de raadsleden voor hun rekening (in totaal 11 gedeputeerden).
Bedienden (inclusief ambtenaren) zijn het talrijkst aanwezig. Hun globaal aandeel bedraagt 46,3 procent in de raad en 51,1 procent in de deputatie. Beoefenaars van vrije beroepen (de helft advocaten) volgen met 14 en 18,7 procent. Derde in de rij zijn onderwijzers die vanuit het niets in 1946 geleidelijk stijgen tot 18,7 procent in de raad om dan licht terug te vallen.
Het aandeel ondernemers en land- en tuinbouwers in de raad viel in de loop der jaren terug van 10,3 tot 2,7 procent en van 8,8 tot 3,7 procent. Handelaars en zelfstandigen/ambachtslui namen 7 en 3 procent van de raadsleden voor hun rekening. Hun aandeel in de deputaties is telkens vergelijkbaar.