Mestverwerking in Vlaanderen opnieuw gestegen in 2011
nieuwsVorig jaar werd in Vlaanderen 26,3 miljoen kilogram stikstof uit dierlijke mest verwerkt. Dat is 14,2 procent of 3,2 miljoen kilogram meer dan in 2010. Verwerking en export van pluimveemest (50%) is verantwoordelijk voor de helft van de totale stikstofverwerking, gevolgd door verwerking en export van varkensmest (43%). Dat blijkt uit de jaarlijkse enquête van het Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking (VCM).
In 2011 werd 13,2 miljoen kilogram stikstof verwerkt uit pluimveemest. Dat is 2,1 miljoen kilogram of 19 procent meer dan in 2010. De export van ruwe pluimveemest kende voor het twee jaar op rij een stevige toename, met 1,3 miljoen kilogram of 31 procent tot 5,5 miljoen kilogram. Ook de verwerking van pluimveemest steeg sterk, met 0,82 miljoen kilogram of 12 procent tot 7,7 miljoen kilogram.
De verwerking en export uit varkensmest verliep in eenzelfde stijgende lijn. In totaal leverde dit 10,7 miljoen kilogram stikstof op, een stijging van 0,68 miljoen kilogram of 6,4 procent ten opzichte van 2010. De verwerking van ruwe varkensmest is hierbij verantwoordelijk voor de grootste stijging, van 0,14 miljoen kilogram of 37 procent tot 0,52 miljoen kilogram. Ook de verwerking van dunne (+9% tot 7,2 miljoen kg) en dikke (+7% tot 2,1 miljoen kg) fractie kende vorig jaar een toename, maar de ‘totale verwerking’ op een site nam af, met 12 procent of 0,18 miljoen tot 1,3 miljoen kilogram.
De verwerking van rundvee- en paardenmest, champost en digestaat ten slotte bedroeg 7 procent van de totale verwerkingscapaciteit, goed voor 1,8 miljoen kilogram stikstof. In totaal brengt dit de verwerking van stikstof uit dierlijke mest (2,7 miljoen ton) in Vlaanderen op 26,3 miljoen kilogram.
In 2011 werden vier nieuwe installaties opgestart en drie heropgestart. Dit bracht het totale aantal operationele mestverwerkingsinstallaties op 118, en vergrootte de totale beschikbare capaciteit met 14,1 procent. De operationele capaciteit steeg met 10,4 procent, wat de vrije capaciteit op 19 procent brengt. De overgrote meerderheid (105) van de operationele installaties zijn vaste installaties in agrarisch gebied. Slechts enkele installaties zijn gevestigd op industrieterreinen (11) of zijn mobiel (2). Biologie (79) is nog steeds de meest toegepaste techniek in Vlaanderen, gevolgd door biothermische droging en droging (12).
Tweederde (65,7%) van de verwerkingscapaciteit werd gerealiseerd in West-Vlaanderen, door 69 installaties. Oost-Vlaanderen (12,1%) en Antwerpen (12%) volgen, met respectievelijk 13 en 27 installaties. Eenzelfde verdeling valt op bij de spreiding van de vrije capaciteit. West-Vlaanderen staat met 35 procent vrije capaciteit op kop, gevolgd door Oost-Vlaanderen (30%) en Antwerpen (21%).
Wat de toekomst betreft, stelt VCM dat negen installaties, waaronder zes vergisters, dit jaar in opbouw zijn. Wanneer die alle negen operationeel worden, stijgt de beschikbare capaciteit met 135.000 ton mest per jaar. Nog eens vier andere installaties, met een totale capaciteit van 62.000 ton mest, zijn intussen vergund en zullen dit jaar of volgend jaar gebouwd worden.
VCM voert jaarlijks een enquête uit bij houders van een milieuvergunning voor mestverwerking en bedrijven die een milieuvergunningsaanvraag lopende of in voorbereiding hebben. Op die manier wil de organisatie een beeld schetsen van de mestverwerkingscapaciteit en gebruikte mestverwerkingstechnieken in Vlaanderen. Vorig jaar werden 177 bedrijven aangeschreven, waarvan er 147 deelnamen.