WUR: Methaanreductie hapert door kosten en concurrerende duurzaamheidsdoelen
nieuwsHet reduceren van methaanemissie uit pensfermentatie blijft een lastig vraagstuk. Uit een enquête van Wageningen University & Research (WUR) blijkt dat veehouders vooral terughoudend zijn bij het nemen van maatregelen omdat ze leiden tot extra kosten die niet terugverdiend kunnen worden, of omdat ze nadelig uitpakken voor andere duurzaamheidsdoelen.
In Nederland voert WUR een onderzoeksproject uit met 16 melkveehouders, gericht op de kansen en obstakels die melkveehouders tegenkomen bij het streven naar een methaanreductie van 30 procent ten opzichte van 2020. "De ervaringen van de afgelopen vier jaar tonen aan dat het lastig is om de beoogde doelen uitsluitend via het voerspoor te realiseren", stelt WUR in een tussentijdse evaluatie. "Ondanks de aanzienlijke inspanningen om maatregelen door te voeren, was de gemiddelde extra reductie bij de deelnemende melkveehouders door de jaren heen slechts ongeveer vijf procent." Via een enquête heeft WUR meer inzicht gekregen in de oorzaken van de behaalde resultaten.
Veranderingen in het rantsoen blijven lastig
Veehouders geven in de enquête aan dat ze veranderingen in het rantsoen risicovol vinden, omdat dit kan leiden tot zieke dieren of een lagere melkproductie. Zieke koeien betekenen extra zorg, arbeid en kosten, terwijl minder melk rechtstreeks inkomstenverlies oplevert. Zonder financiële compensatie vinden veel veehouders het moeilijk om zulke risico’s te nemen.
Verder wordt voornamelijk aangegeven dat de maatregelen zoals duurder voer en additieven, leiden tot extra kosten die niet terugverdiend kunnen worden. Bepaalde maatregelen leiden ook tot een slechtere prestatie op een ander duurzaamheidsdoel, zoals de koolstofvoetafdruk. Een gekende maatregel hierbij is het toevoegen van vet in het rantsoen om de emissiefactor te laten dalen. Voor de samenstelling van dit voedervet worden veel palmpitten gebruikt, een ingreep die de koolstofvoetafdruk doet stijgen. Aangezien veel melkveehouders worden uitbetaald aan de hand van deze parameter, laten ze liever de methaanreductiemaatregel achterwege. Opvallend is dat eventuele extra arbeid niet als belemmerend wordt ervaren om methaan te reduceren.

Staart de melkveesector zich blind op methaanuitstoot?
4 november 2024Managementveranderingen boven voederveranderingen
Deze motivaties vertalen zich ook in de uitgevoerde maatregelen. Zo blijkt dat de bedrijven zich in de voorbije jaren voornamelijk gericht hebben op managementmaatregelen om methaan te reduceren. Daaronder valt onder meer het verminderen van het jongvee dat gehouden wordt en het verhogen van (meet)melkproductie. Binnen het voerspoor wordt vaak gekozen voor ‘meer zetmeel in de snijmaïs’. Door een hoger zetmeelgehalte, verlaagt de methaanemissiefactor. Dit hebben de melkveehouders gedaan door enerzijds te letten op het zetmeelgehalte tijdens de aankoop, en anderzijds hun snijmaïs in een later stadium te oogsten. Dit leidt doorgaans ook tot een hoger zetmeelgehalte.
Uit onderzoek blijkt dat ook het gebruik van additieven in het rantsoen kan leiden tot een reductie van de methaanemissie van 25-40 procent. Uit de enquête blijkt echter dat men een wat afwachtende houding hierover inneemt. Veel zal afhangen van de kosten van dergelijke middelen.
30%-reductie via voeder onrealistisch
De reductiedoelstelling van 30 procent halen enkel via voedermaatregelen is volgens WUR daarom vooralsnog niet realistisch. Een eerdere studie liet zien dat een reductie van 25 procent in principe mogelijk is via goed management, gebruik van additieven en slimme aankoop van voedermiddelen. Daarbij is focus op de ruwvoerproductie belangrijk, ook al zijn de (weers)omstandigheden bepalend voor het resultaat. Verder biedt fokkerij waarschijnlijk nog een mogelijkheid tot methaanreductie. Maar zelfs met een gecombineerde aanpak zal vooruitgang uitblijven zolang er geen verdienmodel of financiële compensatie tegenover staat.
