Studie ziet link tussen glyfosaat en kanker bij ratten: Wat als erkenning wordt stopgezet?
AnalyseEen nieuwe studie gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Environmental Health kan wellicht grote gevolgen hebben voor de landbouw. Wetenschappers hebben bewijs gevonden dat laboratoriumratten kanker krijgen van het middel, ook in lage doseringen. Volgens experts zal deze studie een impact hebben op de volgende evaluatieronde van glyfosaat. Anderzijds is het nog steeds zoeken naar een even doeltreffend en veiliger alternatief.
Glyfosaat is een omstreden herbicide, dat wel nog steeds gebruikt wordt in de landbouw. De Wereldgezondheidsorganisatie klasseerde het in 2015 als ‘waarschijnlijk kankerverwekkend’ bij mensen, maar een harde link tussen de ziekte en het middel zijn nog niet gevonden. Dankzij zijn doeltreffendheid als onkruidverdelger wordt het product dan ook nog steeds gebruikt.
Het onderzoek gebeurde door een internationaal team van experten. Zo’n 1.000 laboratoriumratten werden getest. Een deel werd blootgesteld aan glyfosaat, een ander deel niet. Telkens weer kregen enkele van de proefdieren kanker en gebeurde dat niet in de controlegroep. De gezondheidsschade treedt vooral op bij ratten tijdens de zwangerschap en in hun eerste levensjaar.
Schaadt het de rat, dan schaadt het wellicht ook de mens
De conclusies van de studie werden gepubliceerd in de krant De Morgen, dat de resultaten liet beoordelen door Ad Ragas, hoogleraar risicobeoordeling van chemische stoffen aan de Radboud Universiteit. In deze krant zegt hij dat de studie correct lijkt uitgevoerd te zijn. De krant spreekt dan ook van ‘hard bewijs’ dat glyfosaat kanker veroorzaakt. Dat het gaat om laboratoriumratten, is doorgaans genoeg indicatie dat ook mensen risico lopen.
“Ratten lijken genetisch sterk op mensen”, zegt Ragas aan De Morgen. “We gebruiken ze als stand-in omdat we deze proeven niet op mensen willen doen. Als dan blijkt dat een middel schadelijk is voor hen, is het aan critici om argumenten aan te brengen waarom die effecten niet voor mensen zouden gelden. Als die argumenten er zijn, wil ik er graag naar luisteren, maar ik heb ze nog niet gehoord.”
Dit is slecht nieuws voor landbouwers die leunen op het gebruik van glyfosaat, want deze studie kan de doorslag geven in de volgende evaluatieronde van het middel, dat vandaag nog toegelaten is in Europa. “Misschien zitten er gaten in deze studie die wij niet zien”, zegt Ragas aan De Morgen. “Dat proces gaat nu lopen en zo hoort het ook. Maar als deze studie blijft staan, dan kan de EU niet volharden in het standpunt dat een verband met kanker niet is aangetoond. De classificatie van glyfosaat moet dan worden aangepast.”

In welke mate worden we blootgesteld aan glyfosaat?
VILT contacteerde professor Pieter Spanoghe, expert gewasbescherming aan de UGent. “Ik ben geen kankerspecialist. Ik kan niet bevestigen of ontkennen wat die mensen in hun studie beweren”, zegt Spanoghe. “Wat ik weet is dat kanker, met uitzondering van asbestose, in hoofdzaak veroorzaakt wordt door een dagelijkse blootstelling aan stoffen. Na enige tijd ontwikkelt men dan deze chronische ziekte van kanker. Glyfosaat wordt bij mijn weten één tot tweemalig in het seizoen toegepast en er zijn tegenwoordig beperkingen op. Volledige weilanden kan men in België niet meer bespuiten.”
Spanoghe wijst erop dat het zeer moeilijk is om in te schatten in welke mate mensen in contact komen met glyfosaat. “Het komt sowieso niet op onze groenten en fruit terecht”, zegt hij. “Het is immers een breedwerkend plantenverdelgingsmiddel. Pas je het toe, dan heb je geen groenten en fruit meer. Als consument komen wij dus hoofdzakelijk via onze omgeving met het middel in contact. Dat zijn zeer lage hoeveelheden. Zoals ik elders al schreef, zijn het hoeveelheden die niet correct kunnen worden afgemeten en in toxicologische tests aan ratten en muizen worden voorgeschoteld. Deze blootstelling moet dan via hun huid of hun ademhaling verlopen, vermits voeding niet de voornaamste blootstellingsroute is. Dit maakt dat een studie in het lab vaak ver staat van wat er in de praktijk op het veld verloopt.”
Nieuwe evaluatieronde
“Desalniettemin heeft deze studie haar waarde”, zegt Spanoghe. “Een studie als deze zal zonder twijfel meegenomen worden in de nieuwe evaluatieronde van glyfosaat. Ze zal vermoedelijk wel haar steentje bijdragen voor de nieuwe evaluatie van glyfosaat. Dat is het interessante aan ons pesticidenbeleid. We erkennen geen werkzame stoffen voor de eeuwigheid der dagen. We hebben AIR of Active Ingredient Revision programma's die om de 10 à 15 jaar elke werkzame stof die in Europa op de markt is grondig opnieuw evalueren op impact naar mens en milieu. Studies als deze worden dan in die nieuwe evaluatie volledig opgenomen.”
Evenwaardige alternatieven niet voorhanden
Moest glyfosaat de erkenning verliezen, is dat natuurlijk wel vervelend voor landbouwers die op dit middel berusten. Hoewel er volop gezocht wordt naar minder risicovolle alternatieven, zijn die volgens experten niet voorhanden. Dat is de mening van professor Benny De Cauwer, expert gewasbescherming aan UGent.
“Er bestaat geen evenwaardig individueel alternatief, aangezien het werkingsspectrum en effectiviteit van elk alternatief -individueel en per toepassing gezien - in de meeste gevallen smaller én zwakker is”, zegt De Cauwer. “Uiteraard is dit afhankelijk van het doelwit, maar meestal gaat het bij glyfosaattoepassing over bestrijding van goed gevestigde meerjarige onkruiden of dichte plantenbestanden, geen gevoelige vegetaties dus.”
Volgens De Cauwer zou het bannen van glyfosaat naar alle waarschijnlijkheid moeten opgevangen worden door een complexer bestrijdingssysteem. Het kan hier gaan om combinaties en herhaaldelijke toepassingen van alternatieve methoden.
Eén van deze pistes zijn de alternatieve herbiciden, zoals het contactherbicide pelargonzuur. Het spectrum van dit middel is veel smaller, er is geen systemisch effect en grotere planten worden niet goed bestreden. “Dus dit herbicide moet aangevuld worden met bijvoorbeeld een een systemisch bladgraminicide om het werkingsspectrum te verbreden”, zegt De Cauwer. “Glyfosaat kan dus niet één op één vervangen worden door een ander herbicide. Ook bij gebruik van systemische bladherbiciden zullen mengsels nodig zijn, afhankelijk van de te bestrijden doelwitvegetatie, aangezien geen enkel systemisch herbicide eenzelfde breedspectrum heeft.”
De Cauwer haalt ook de niet-chemische methoden aan, zoals die gebruikt worden in de biolandbouw, of thermische onkruidverdelging bijvoorbeeld door elektrocutie. En dan is er uiteraard ook de mechanische onkruidbestrijding. Al deze methoden hebben uiteraard ook hun voor- en nadelen, en mankracht is daar één van.
Technische beperkingen en nieuwe risico's
“Er is geen passe-partout. Voor elke situatie waar glyfosaatgebruik van toepassing is, zal dit een andere aanpak vergen. Immers in veel situaties ontbreken de erkenningen voor alternatieve herbiciden die in theorie in aanmerking zouden kunnen komen, of zijn bepaalde niet-chemische methoden technisch of organisatorisch onhaalbaar en onbetaalbaar”, zegt De Cauwer. Volgens hem is ‘betaalbaarheid’ vooral een relatief begrip: niet-chemische methoden zijn financieel realistischer als de mensen ook bereid zijn om meer te betalen voor hun voeding.
“Voor sommige toepassingen zijn er nog geen haalbare of commercieel beschikbare alternatieven omwille van allerhande technische beperkingen”, zegt De Cauwer nog. “Denk aan de bestrijding van onkruiden op sporen waar maar ruimte is voor twee toepassingen per jaar en waar gewerkt wordt moet gevoelige infrastructuur. Ook heet water of elektrocutie zijn vaak geen oplossing daar waar veiligheid van personeel en reiziger hoog in het vaandel gedragen wordt.”
Als glyfosaat dus op schop gaat, weet De Cauwer niet meteen hoe de betrokken sectoren dit zullen opvangen. “Duidelijk is wel dat een alternatief doorgaans duurder, kennisintensiever, onvoorspelbaarder zal zijn en niet noodzakelijkerwijs a priori minder schadelijk”, zegt hij. “De vraag is ook nog of wat glyfosaat vervangt überhaupt minder negatieve impact heeft op mens dier en milieu. Zoals eerder geschetst is dit geen eenvoudige één op één vergelijking.”

Bron: Eigen berichtgeving / De Morgen / Environmental Health