Residu's in kipproducten door kruiscontaminatie voeder
nieuwsDoor kruiscontaminatie van veevoeder in de mengvoederfabriek, tijdens het transport of op het veebedrijf zelf kunnen dieren resten van diergeneesmiddelen of supplementen binnenkrijgen die toegevoegd werden aan een ander voeder. Onderzoek aan het ILVO vestigt de aandacht op de mogelijke gevolgen van kruiscontaminatie van het voeder in de pluimveesector.
Kruiscontaminatie houdt in dat resten van gemedicineerd of gesupplementeerd voeder tijdens de aanmaak, de opslag, het transport en ook op het veebedrijf zelf in voeder terechtkomen waarin geen geneesmiddelen aanwezig mogen zijn.
De veevoederindustrie beschouwt kruiscontaminatie als onvermijdelijk. "Toch zijn er mogelijke risico’s want dieren kunnen onbedoeld actieve substanties geneesmiddel binnenkrijgen", waarschuwt Vandenberge. "In het slechtste geval dragen zij deze farmastoffen over naar hun eieren of vlees en komen die in de voedingsketen terecht, zonder dat de veehouder zich bewust is van de residu’s in deze dierlijke producten."
Voor haar proefschrift nam zij het fenomeen van kruiscontaminatie onder de loep in de vleeskuiken- en leghennenindustrie. Via dierproeven met experimenteel voeder op het proefbedrijf van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) kon zij in kaart brengen in welke mate er effectief overdracht van voeder naar eieren of gevogeltevlees voor diverse diergeneesmiddelen en voederadditieven optrad .
Zes specifieke substanties (sulfadiazine, lasalocid, monensin, doxycycline, tylosine en flubendazole) werden getest. Bovendien werden factoren die een rol kunnen spelen bij de distributie van een molecule naar vlees of ei onderzocht. Residuconcentraties in diverse delen en producten van vleeskuikens en leghennen werden op regelmatige tijdstippen bepaald.
Bij eieren bleek er algemeen een grote variatie te zijn in de overdrachtsfactoren voor de zes onderzochte molecules. Zo bleek lasalocid in vrij grote mate overgedragen te worden in het ei, maar werd monensin quasi niet overgedragen naar het ei. Er was verder ook een uitgesproken verschil in voorkeur voor eiwit of dooier tussen de diverse substanties. Lasalocid werd vooral teruggevonden in de dooier en sulfadiazine vooral in het eiwit.
Bij vleeskuikens werden de concentraties aan mogelijke residuen gemeten in borstspier, bilspier en lever. Opnieuw waren er naargelang de molecule duidelijke verschillen in de overdrachtsfactoren en hing de residuconcentratie af van de onderzochte kippenweefsels.
In dit doctoraat probeerde de onderzoekster tenslotte om een voorspellend model te formuleren voor de overdracht van substanties vanuit voeder naar kippenvlees of eieren. Dat leverde een aantal formules op. Op dit ogenblik zijn die nog verder te verfijnen en nog niet toepasbaar in de praktijk, voornamelijk wegens te weinig gegevens over hoe (in welke organen en via welke processen) een dier precies een bepaald geneesmiddel verwerkt.