nieuws

Aandeel landbouw in Nederlandse economie daalt

nieuws
Hoewel de bruto toegevoegde waarde van het Nederlandse agrocomplex in de periode 1995-2005 met 9,6 miljard euro gestegen is, daalde het aandeel van landbouw in de totale Nederlandse economie met 2,6 procent. Dat blijkt uit een onderzoek van het Landbouweconomisch Instituut. De betekenis van de primaire land- en tuinbouw ten opzichte van het totale agrocomplex daalde van 42 procent in 1995 naar 32 procent in 2005. Dat komt neer op een negatieve groei van anderhalf procent per jaar.
7 februari 2008  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 14:41
Hoewel de bruto toegevoegde waarde van het Nederlandse agrocomplex in de periode 1995-2005 met 9,6 miljard euro is gestegen, daalde het aandeel van de landbouw in de totale Nederlandse economie met 2,6 procent. Dat blijkt uit een onderzoek van het Landbouweconomisch Instituut.

De bruto toegevoegde waarde nam in tien jaar tijd toe van 32,3 miljard euro naar 41,9 miljard. Toch daalde het aandeel van de landbouw in de totale Nederlandse economie aanzienlijk: van 12 procent in 1995 naar 9,4 procent in 2005. Ook de werkgelegenheid nam in dezelfde periode af met ruim anderhalf procent, wat betekent dat de agro-industrie in 2005 nog voor tien procent aan de nationale werkgelegenheid heeft bijgedragen.

De betekenis van de primaire land- en tuinbouw ten opzichte van het totale agrocomplex daalde van 42 procent in 1995 naar 32 procent in 2005. Dat komt neer op een negatieve groei van anderhalf procent per jaar. Dit in tegenstelling tot de gezamelijke bijdrage van de voedingsindustrie, toeleveranciers en distributie, die in dezelfde periode jaarlijks met 2,7 procent groeide. De groei van het agrocomplex als een geheel houdt echter al een aantal decennia geen gelijke tred meer met de evolutie van de nationale economie in Nederland.

Gezien het heterogeen karakter van de sector werden ook resultaten voor glastuinbouw, vollegrondteelt, akkerbouw, grondgebonden veehouderij en intensieve veehouderij afzonderlijk gepubliceerd. Hieruit blijkt dat de Nederlandse grondgebonden veehouderij in 2005 met 31,5 procent de meeste toegevoegde waarde biedt en met ruim 35 procent ook het sterkst bijdraagt tot werkgelegenheid. Daarna volgen de glastuinbouw en intensieve veehouderij, elk goed voor ruim 21 procent toegevoegde waarde, gevolgd door de akkerbouw met 17,4 procent. De vollegrondsgroententeelt draagt voor 8,2 procent bij aan het totale agrocomplex.

Hoewel de opbrengsten van de landbouwproducten in de periode 1990-2005 met 18 procent toenamen, was dat beduidend minder dan de prijsstijgingen van de voedingsmiddelen- en toeleverende industrie. Wel stegen de agrarische prijzen van 2000 tot 2005 bijna tweemaal zo snel dan de vorige tien jaar. Dit kwam hoofdzakelijk door duurdere aardappelen en groenten. Vooral de voedingsmiddelenindustrie profiteerde van de relatief lage prijzen in de landbouw. Het reëel inkomen steeg in die vijftien jaar met respectievelijk 15 en 41 procent voor de toeleveranciers en de voedingsindustrie. De boeren zelf zagen hun inkomen in die periode echter terugzakken met tien procent.(MP)

Meer informatie: Het Nederlandse agrocomplex 2007

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek