nieuws

Wet verplichte bijdrage dioxinefonds vernietigd

nieuws
Het Arbitragehof heeft donderdag de wet van 9 juli 2001 ter spijzing van het zogenaamde dioxinefonds vernietigd. Deze wet voorziet in verplichte en vrijwillige bijdragen door de veevoedersector aan het Fonds voor de schadeloosstelling van landbouwbedrijven getroffen door de dioxinecrisis.
17 juli 2003  – Laatst bijgewerkt om 14 september 2020 13:53
Het Arbitragehof heeft donderdag de wet van 9 juli 2001 ter spijzing van het zogenaamde dioxinefonds vernietigd. Deze wet voorziet in verplichte en vrijwillige bijdragen door de veevoedersector aan het Fonds voor de schadeloosstelling van landbouwbedrijven getroffen door de dioxinecrisis.

Volgens het Arbitragehof heeft de federale regering deze wet niet tijdig laten bekrachtigen door de wetgever. Dit is in strijd met de grondwetsartikelen die de gelijkberechtiging waarborgen en die voorschrijven dat belastingen enkel door de wetgever kunnen worden bekrachtigd. Bovendien nam de regering volgens het Hof een loopje met het beginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten.

Het beroep tot vernietiging van de wet werd ingesteld door de beroepsvereniging van Belgische mengvoederfabrikanten Bemefa en door het veevoederbedrijf NV Arnaut. Al tijdens de voorbereiding van de wet had de beroepsvereniging zich uitgesproken voor een louter vrijwillige (fiscaal aftrekbare) solidariteitsbijdrage. In de uiteindelijke wet werd echter geopteerd voor een verplichte (niet fiscaal aftrekbare) én een vrijwillige (wel fiscaal gunstige) bijdrage. De verplichte bijdrage werd vastgelegd op 0,6 procent van het omzetcijfer, de vrijwillige bijdrage op 0,4 procent.

Ten gronde stelden de eisers onder meer dat de bestreden wet een verdoken instrument van economisch beleid was, een materie die tot de bevoegdheid van de gewesten behoort. Deze bezwaren werden niet weerhouden door het Hof. Wel het bezwaar dat de (crisis)wet niet binnen de wettelijke termijn van zes maanden ter goedkeuring was voorlegd aan de wetgever, zoals bepaald door het artikel 170 van de grondwet. De niet-inachtneming van die bepaling impliceert volgens het Hof een schending van de artikelen 10 en 11 van de grondwet omdat daardoor een niet te verantwoorden verschil in behandeling tussen twee caterorieen van belastingplichtigen wordt gecreëerd.

Wanneer een spoedeisende wettelijke maatregel zich opdringt -wat volgens het Hof in deze zaak zeker het geval was- kan de Koning worden gemachtigd maatregelen te treffen. Maar diens KB moet in de vorm van een bekrachtigingswet binnen de zes maanden aan de wetgever ter goedkeuring worden voorgelegd. In de bestreden wet werd deze termijn opgetrokken tot 12 maanden. Met het argument dat zes maanden "te optimistisch" was gebleken voor het doorlopen van de vereiste procedures".

Met deze truc kon de wet alsnog drie maanden na de wettelijke termijn worden bekrachtigd. Volgens het hof hield dat evenwel een schending in van het beginsel van niet-retroactiviteit van de wetten. Het argument van de minister dat hij onvoldoende tijd had gehad om de oorspronkelijke termijn te halen, werd door het Hof van de hand gewezen. "Omdat is gebleken dat niet het nodige werd gedaan om de termijn in acht te nemen". Het Hof besluit dat het de wetgever vrij staat een nieuwe maatregel te nemen "met inachtineming van de grondwettelijke regels".

Bron: Belga

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek