Varkenshouder start in oude stallen van Oost-Duits staatsbedrijf

duiding
Boer zijn in het buitenland
25 september 2019  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 15:54

In de zomer trekken veel Vlamingen naar het buitenland om er te genieten van hun vakantie. Voor anderen is het buitenland gewoon hun werkplek. VILT sprak met landbouwers die buiten Vlaanderen meer mogelijkheden zagen om een landbouwbedrijf uit te bouwen. In deze reportage maken we kennis met Filip Verschelde en zijn echtgenote Hilde Roelens, die samen een groot varkensbedrijf runnen in het oosten van Duitsland. Halverwege jaren ’90 geraakte Filip gefascineerd door ons grote buurland. In het recent eengemaakte Duitsland schommelde de zelfvoorzieningsgraad voor varkensvlees rond 80 procent. Bovendien deden regionale politici beloftes naar investeerders toe. In de voetsporen van een aantal Nederlandse veehouders waagde Filip, dierenarts en zoon van een varkenshouder, de stap.

Dertig jaar na de val van de Berlijnse Muur is het westen van Duitsland nog altijd welvarender dan het voormalige Oost-Duitsland. Dat wordt gezien als een verklaring voor de recente verkiezingsuitslag in twee voormalige Oost-Duitse deelstaten, Saksen en Brandenburg. De radicaal-rechtse partij AfD boekte daar forse winst. Met dank aan de proteststemmen van inwoners die vinden dat er onvoldoende geïnvesteerd wordt in hun regio zodat de inkomenskloof nog altijd niet gedicht is. Wijlen bondskanselier Helmut Kohl had de Oost-Duitsers na de val van de muur nochtans anders beloofd. De uitgeweken Vlaming Filip Verschelde herinnert zich nog dat Kohl het had over “bloeiende landschappen” op het moment dat Nederlandstalige vakpers aandacht besteedde aan de lokroep voor investeerders die Kohl’s minister van Landbouw vertolkte.

Filip voelde aan dat Duitsland kansen bood voor varkenshouderij gelet op de (toen nog) lage zelfvoorzieningsgraad en de uitval aan aanbodzijde door klassieke varkenspest. In Vlaanderen waren die kansen er voor hem toen niet. “Mijn broer nam het ouderlijk bedrijf in Nevele over, en zelf was ik actief als veearts. De goesting om zelf varkenshouder te worden, was groot. Uitbreiding mits mestverwerking kwam pas later zodat er toen min of meer een bouwstop gold in eigen regio. Ik zag wel mogelijkheden in Duitsland, en bijvoorbeeld ook in Spanje. Het werd Duitsland, omdat er sinds begin jaren ’90 al heel wat Noorderburen actief waren en ook vanwege de visie op economische vooruitgang na ‘die Wende’. De meest noordelijke deelstaat Mecklenburg-Vorpommern waar ik me vestigde, is een zeer mooie streek in het oosten van Duitsland. Akkerbouw en toerisme, door de ligging aan de kust, zijn er twee belangrijke steunpilaren van de economie.” Meer specifiek viel de keuze op Bernit, waar tussen 1996 en nu het bedrijf groeide naar 5.000 zeugen, 15.000 vleesvarkens, twee biogasinstallaties en 500 hectare akkerbouw.

Platteland zoekt varkenshouders die willen investeren
De deelstaat beloofde indertijd om nieuwe investeerders in de landbouw te helpen bij de zoektocht naar een geschikte locatie, alsook bij de vergunningsaanvraag. Toch verliep de start niet van een leien dakje voor Filip, die in het begin de Duitse taal niet goed machtig was en verdwaalde in het kluwen van overheidsadministraties. “In 1996 kocht ik in Bernitt een bestaand, geprivatiseerd bedrijf uit een faling en verbouwde ik meteen de stallen van de voormalige staatscoöperatie. Bij de start hield ik 800 zeugen, een aantal dat door nieuwbouw op andere locaties in stappen uitgebreid werd naar de huidige capaciteit van 5.000 zeugen. Voor investeringssteun werd grondgebondenheid als voorwaarde gehanteerd. Filip: “De meeste stallen waren al gebouwd toen die voorwaarde verdween. Voor twee stallen genoot ik 25 à 30 procent investeringssteun.”

Het varkensbedrijf van Filip Verschelde en echtgenote Hilde Roelens is op zes locaties actief, waarvan er drie hun milieu-effecten moeten rapporteren. Naast biggenkweek met 5.000 zeugen is er ook ruimte voor eigen aanfok en zijn er 15.000 dierplaatsen voor vleesvarkens. De biggen die niet op het bedrijf blijven, worden verkocht aan vleesvarkenshouders in Beieren en in het noordwesten van Duitsland. Door grote groepen biggen met een hoge gezondheidsstatus aan te bieden, tracht Filip zich te onderscheiden van het aanbod uit Denemarken en Nederland. Zijn bedrijf is vrij geïsoleerd gelegen, wat helpt om de veestapel gezond te houden. Om de eigen varkens te slachten, heeft hij de keuze uit één van de drie grote slachthuizen die actief zijn in de regio: Danish Crown, VION en Tönnies. Tot voor de uitbraak van Afrikaanse varkenspest in Oost-Europa gingen er ook Oost-Duitse varkens naar het slachthuis van Smithfield in het Poolse Stettin.

varken.big_geVILT.jpg

“De inkomsten uit de varkenstak zijn variabel”, geeft Filip toe. “Een vast inkomen realiseer ik met de twee biogasinstallaties die goed zijn voor 20 procent van mijn omzet. Hernieuwbare energie produceer ik ook met zonnepanelen op drie locaties, samen goed voor meer dan 2.000 kW piekvermogen. Daarnaast zijn er de inkomsten uit 500 hectare akkerbouw, waar naast wintergranen en koolzaad vooral maïs op geteeld wordt in functie van de twee biogasinstallaties.”

Groot bedrijf vraagt om people-manager
De twee grootste kosten voor Filip zijn het voeder van de varkens en de kredietlast door investeringen. Door de stijging van de minimumlonen, naar circa 9 euro bruto per uur, werd ook vreemde arbeid een belangrijke kostenpost. Op het bedrijf zijn bijna 30 medewerkers aan de slag. Vijf personeelsleden werkten al op het bedrijf toen het nog een Oost-Duitse coöperatie was. Hun collega’s zijn Polen en Roemenen.

Filip: “Van bij het begin werkte ik met personeel, te meer omdat ik tot 2009 mijn dierenartspraktijk in België bleef uitbaten. De stielkennis als veearts ervaar ik als een voordeel bij het uitbaten van het varkensbedrijf. Bij de uitbreiding van de zeugenstapel koos ik voor dieren met een hoge gezondheidsstatus. Werken met personeel brengt extra uitdagingen mee op sanitair vlak. Mijn Poolse en Roemeense medewerkers hebben bijvoorbeeld de gewoonte om vlees uit hun thuisland mee te nemen. Dat mogen ze niet naar het bedrijf brengen gezien het risico op Afrikaanse varkenspest.”

Van een virusuitbraak bleef Duitsland tot dusver gespaard terwijl er in de bossen van de Belgische provincie Luxemburg wel besmette everzwijnen werden ontdekt. Duitse varkenshouders beseffen dat ze moeten rekening houden met het ergste: de hygiënestandaard ligt er (net als in Vlaanderen) hoog en omheiningen rond de bedrijven zijn gemeengoed. “Mocht hier varkenspest opduiken, dan zijn alle doemscenario’s mogelijk. Misschien valt de Duitse export van varkensvlees volledig stil. Hebben we het geluk dat de autoriteiten in exportbestemmingen er niet zwaar aan tillen, dan kan dat immers anders liggen voor de afnemers zelf.” Filip beschermt zich tegen calamiteiten door aanvullend op het Sanitair Fonds een private verzekering af te sluiten tegen ruiming en productie-uitval als gevolg van een dierziekte.

Aan 500 hectare niet genoeg voor mestafzet
Per deelstaat kunnen landbouwsubsidies anders geregeld zijn. In Mecklenburg-Vorpommern worden heel grote landbouwbedrijven niet langer gepromoot. Ze brachten niet de verhoopte werkgelegenheid. Er wordt ook opnieuw belang gehecht aan grondgebondenheid. Aan het varkensbedrijf van Filip is inmiddels 500 hectare verbonden. Zoveel grond bij elkaar krijgen, is niet evident, ook in Duitsland niet. “Inwijkelingen zoals ik hebben de veestapel in de regio sterk uitgebreid, maar zijn niet de grootste grondeigenaars. Veel grond komt in handen van industriëlen zoals de eigenaars van machinefabrikant Krone en diepvriesgroentespecialist Bofrost.”

De vorige eigenaar pachtte 120 hectare van de privatiseringsmaatschappij van de Staat. “Die pacht heb ik voortgezet en 12 jaar later kocht ik de grond”, aldus Filip. “Online biedt de privatiseringsmaatschappij pachtgrond per opbod aan. De voorbije jaren dreef dat de pachtprijs op, maar nu stagneert het rond 700 euro per hectare. Een tweede grondeigenaar waar ik circa 100 hectare van pacht is de Duitse tegenhanger van de Vlaamse Landmaatschappij. Bij hen gaat de grond niet naar de hoogste bieder, maar naar het project met het beste totaalplaatje qua meerwaarde en werkgelegenheid.”

Het areaal van in totaal 500 hectare ligt verspreid over drie locaties. Maïs voor de twee biogasinstallaties is de belangrijkste teelt. Verder teelt Filip de klassieke akkerbouwgewassen tarwe, gerst en koolzaad. Digestaat en mest uitrijden, doet hij net als de grondbewerking met eigen materiaal. “Alle mest afzetten op eigen grond lukt niet”, vertelt Filip. “Op jaarbasis spreken we over meer dan 40.000 m³. Daar heb ik wel 5.000 hectare voor nodig want in het najaar mag je amper 30 kilo stikstof per hectare uitrijden. De mestopslag moet zes maanden kunnen overbruggen. De mest op het land brengen, gebeurt op mijn kosten. Bij één afnemer met 500 hectare rondom het bedrijf gebeurt dat met een sleepslangsysteem, zonder zware ton op het veld. Dat is een ideaal systeem om de wintergranen van een eerste stikstofgift uit dierlijke mest te voorzien.”

Andere landbouwers overtuigen van mestafname blijkt niet altijd vanzelfsprekend. “Vanuit het westen van Duitsland is er ook mestaanvoer, altijd al van kippenmest en de jongste jaren ook van varkensmest. Hier in de regio zijn ook veel koeien, varkens en biogasinstallaties bijgekomen. Plaatselijk heeft dat geleid tot fosforverzadiging van de bodem. Varkensmest is rijk aan fosfor zodat ik al 20 à 30 kilometer ver moet rijden voor mestafzet.” In de praktijk lopen varkenshouders met onvoldoende grond aan tegen hoge mestafzetkosten. Mestverwerking staat in Duitsland niet zover als in Vlaanderen. Hier en daar is er al een boer die aan mestscheiding doet zodat het goedkoper wordt om de fosforrijke vaste fractie op grotere afstand af te zetten.

Administratie en audits horen er voor Duitse boer ook gewoon bij
Per perceel (akkerID-blok) maakt Filip een bemestingsplan op, waarbij hij rekening dient te houden met de bodemsoort, de stikstofbehoefte van de teelt, de verwachte opbrengst, de stikstof die vrijgesteld wordt in de bodem, de nalevering uit voorgaande bemesting en voorvrucht, enz. Ieder jaar wordt ook een ‘düngebilans’ opgemaakt voor stikstof en fosfor. De gerealiseerde mestafvoer registreert hij maandelijks in een overheidsdatabank. Mochten er nog Vlaamse boeren denken dat het in Duitsland ‘vrijheid, blijheid’ is, dan moet Filip hen teleurstellen: “De controles worden hoe langer hoe strenger. Dan heb ik het niet alleen over het mestbeleid, maar ook over controles op andere milieuvoorwaarden, bedrijfshygiëne, bioveiligheid, dierenwelzijn, dieridentificatie, medicijnen- en grondstoffenregistratie (antibioticagebruik wordt sinds 2014 centraal bijgehouden), enz. Er gaat geen maand voorbij zonder dat één van onze bedrijfslocaties een controleur over de vloer krijgt.”

In Vlaanderen krijgen landbouwers door het zesde mestactieplan te maken met nieuwe restricties op vlak van mesttransport en teeltkeuze. Mest uitrijden over bevroren grond is in eigen regio ondenkbaar terwijl je dat wel in Duitsland ziet. “Hier mag het in principe ook niet”, zegt Filip, “want de regel is dat enkel de bovenlaag bevroren mag zijn en het in de loop van de dag weer moet dooien. In de praktijk spreek je over hooguit een handvol dagen waarop je enkele uren mest kan uitrijden. Bovendien is er vaak trammelant omdat burgers de politie bellen als ze zien dat er mest uitgereden wordt op bevroren grond. Tegenwoordig gaan plattelandsbewoners bij de minste hinder de plaatselijke overheidsinstanties inlichten. Gaat het over vergunningsaanvragen voor een nieuwbouw of bedrijfsuitbreiding, dan spelen goed georganiseerde milieuorganisaties zoals BUND een belangrijke rol in het aanvechten ervan.”

Op een landbouwbedrijf met een 30-tal personeelsleden is de bedrijfsleider meer manager dan boer. Voor de akkerbouwtak maakt Filip graag een uitzondering, die doet hij deels zelf bijgestaan door enkele medewerkers die met de tractor of vrachtwagen rijden. In de stallen gebeurt het werk onder het toeziend oog van vrouwelijke medewerkers die nog geschoold zijn in de DDR-tijd. Zij kunnen de anderen opleiden. “Ook de productieleiders op de twee hoofdlocaties zijn vrouwen. Zij rapporteren dagelijks en zijn onze eerste aanspreekpunten. Hilde neemt vooral het kantoorwerk op zich: aan- en verkoop, personeelsbeleid, de financiën, enz. Aangezien ik dierenarts ben, doe ik vooral de opvolging in de stallen. Ik coördineer en organiseer, en ontferm me ook over de biogasinstallaties”, licht Filip de taakverdeling toe.

Ruim 20 jaar na de verhuis van Vlaanderen naar het oosten van Duitsland evalueren Filip en Hilde de emigratie als geslaagd. “Evident was het niet door de meer dan 800 kilometer die Nevele en Bernitt van elkaar scheiden, ook niet op familiaal vlak want de kinderen bleven school lopen in Vlaanderen. Wat de bedrijfsontwikkeling betreft, was de planning meestal rooskleuriger dan hetgeen we effectief konden realiseren. Dat hebben we in de loop der jaren altijd gecompenseerd door technisch goed te presteren, hard te werken en zo nodig flexibel te zijn. Ruimte voor verdere bedrijfsontwikkeling is hier genoeg, maar in de praktijk werd uitbreiden bijna onmogelijk door een strenger vergunningenbeleid en beperktere financieringsmogelijkheden.” Dat moet voor veel Vlaamse landbouwers die in hun geboortestreek het beste uit hun bedrijf halen, herkenbaar klinken…

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek