LARA: Aantal veeteeltbedrijven daalt sterk

Het aantal Vlaamse landbouwbedrijven daalt elk jaar, maar de overblijvers worden wel steeds groter in omvang, zowel in oppervlakte als in economische omvang. Wat opvalt in de cijfers in het Landbouwrapport 2020 (LARA) is de sterke daling van het aantal bedrijven met veeteelt. Het aantal akkerbouwbedrijven neemt dan weer wel toe in de periode 1990-2020. De Vlaamse landbouwers verkennen ook heel wat pistes om aan verbreding te doen om zo hun inkomen op te krikken.

20 mei 2021  – Laatste update 20 mei 2021 18:31
Lees meer over:

Steeds minder, maar grotere bedrijven

In 1990 bedroeg de gemiddelde bedrijfsoppervlakte van een Vlaams landbouwbedrijf zo’n 10,45 hectare. Door de jaren heen werden de bedrijven steeds groter, tot gemiddeld 26,66 hectare per bedrijf in 2019. Ook de gemiddelde standaardoutput van een bedrijf steeg mee: van 166.676 euro in 2005 tot 241.766 euro in 2019.

“Dat gaat samen met het dalende aantal landbouwbedrijven in Vlaanderen”, stellen de auteurs van het nieuwste Landbouwrapport (LARA). “In 1990 waren er in Vlaanderen nog 57.811 landbouwbedrijven, in 2019 waren dat er 23.318. Dat is een afname met bijna 60 procent. Het landbouwareaal is sinds de jaren ‘90 met ongeveer 17.800 hectare toegenomen. In 1990 bedroeg het landbouwareaal 603.896 hectare en dit was in 2019 621.702 hectare. De stijging is niet systematisch en is deels te verklaren door methodologische veranderingen bij Statbel en deels door de verstrengde administratie, waardoor grondgebruikers verplicht zijn alle gronden in gebruik aan te geven. Procentueel is de toename beperkt.”

Meer specialisatie, vooral in de veeteelt

Het aandeel gespecialiseerde en gemengde landbouwbedrijven is nagenoeg constant in de periode tussen 2001 en 2019: 89 procent gespecialiseerd en 11 procent gemengd. Wat niet gelijk bleef, is het percentage veeteeltbedrijven. Dat is gezakt van 59 procent naar 48 procent. “Vooral in absoluut aantal valt de sterke daling van het aantal bedrijven met veeteelt op”, klinkt het. “Ook de tuinbouwsector is in aandeel bedrijven gezakt, van 17 procent naar 12 procent.”

De enige stijger is de akkerbouw: van 13 procent naar 29 procent in 2019.  Volgens de auteurs van het LARA is de verklaring vooral te vinden in de toename van het areaal aardappelen waardoor een aantal niet-akkerbouwbedrijven overgaan naar akkerbouw. “En er zijn ook veeteeltbedrijven die de veestapel afbouwen of stopzetten, maar hun areaal volledig of deels blijven bewerken.”

Wanneer we de veeteelt apart onder de loep nemen, valt op dat er de afgelopen twee decennia sprake is van meer specialisatie. In 2001 had nog 31 procent van de veeteeltbedrijven een typologie waarin meerdere diersoorten gecombineerd werden, terwijl dit in 2019 nog maar 25 procent is. “Gespecialiseerd melkvee bijvoorbeeld, is toegenomen van 21 procent in 2001 naar 25 procent in 2019”, klinkt het.

Verbreding om het inkomen op te krikken

Op zoek naar een stabieler inkomen exploreren heel wat landbouwers de laatste jaren verbredingsactiviteiten. De vermindering van de steun, prijscrisissen, ziektes en onzekerheden over de weersomstandigheden zorgen ervoor dat steeds meer landbouwers de stap zetten naar bijkomende activiteiten. De mogelijkheden zijn erg divers, bedrijfsspecifiek en volop in evolutie.

Voor de komst van de supermarkten werd veel rechtstreeks bij de landbouwers aangekocht en hadden heel wat boeren een dienst voor levering aan huis. Dat is nooit helemaal verdwenen, maar de interesse bij de huishoudens werd veel kleiner. “Ondertussen lijkt korte keten opnieuw bezig aan een opmars”, klinkt het. “Sommige bedrijven hebben een aparte ruimte ingericht als hoevewinkel of verkopen zelf op lokale markten. Ook automaten zijn in trek, net als leveren aan restaurants”, klinkt het. Ook verwerking op het bedrijf is aan een opmars bezig: van melk naar uit, van fruit naar confituur of van groenten tot soep. “Zo kan je extra meerwaarde creëren.”

Er zijn ook andere manieren waarop landbouwers hun inkomen verzekeren die niet zo zichtbaar zijn voor de consument. “Zo zijn er veel landbouwers met een eigen bedrijf die daarbovenop als loonwerker op andere bedrijven werken”, klinkt het. “En landbouwers nemen ook zorgtaken op zich in zorgboerderijen of zetten in op biodiversiteit.”

Arbeidsefficiëntie stijgt

De tewerkstelling op landbouwbedrijven daalt al meer dan 30 jaar gestaag. In 1990 waren er 96.015 personen tewerkgesteld (inclusief bedrijfsleiders en familiale arbeidskrachten, exclusief seizoensarbeid) en in 2016 werkten er nog ongeveer half zoveel (48.453) mensen in de landbouw. “Deze evolutie hangt samen met het dalende aantal landbouwbedrijven en met de automatisering”, verklaren de auteurs. “Het aantal landbouwbedrijven is tussen 1990 en 2016 meer dan gehalveerd, waardoor het aantal tewerkgestelden per bedrijf wel is toegenomen.”

De eindproductiewaarde van de gehele land- en tuinbouw per aantal tewerkgestelden in de sector is gestegen. “Dat betekent dat de arbeidsefficiëntie is omhooggegaan”, klinkt het. “Aangezien arbeid een dure productiefactor is in België, hebben landbouwers de voorbije decennia ingezet op automatisatie waar dat mogelijk en rendabel is. Bovendien spreiden heel wat mensen in de landbouwsector het risico op een laag inkomen door bijkomend een job te nemen met een vast inkomen. In sectoren waar veel handenarbeid nodig is zoals de tuinbouw, wordt ook gebruik gemaakt van werkkrachten uit het buitenland of met een migratieachtergrond.”

Familiale arbeid is in de landbouw erg belangrijk. “We zien dat het aandeel familiale arbeidskrachten (FAK) wel is afgenomen sinds 1990: van 93 procent naar 68 procent in 2016. Daar is wel een verklaring voor: wanneer een landbouwbedrijf een vennootschap is, worden de arbeidskrachten automatisch als niet-familiaal gerekend. Het dalende percentage familiale arbeid is dus deels te verklaren door een stijgend aandeel vennootschappen.”

Bron: Eigen verslaggeving / LARA 2020

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek