duiding

Konijnenhouderij

duiding
Belgisch konijn zoekt professionele kweker
4 november 2013  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 15:53

Terwijl de zelfvoorzieningsgraad voor varkensvlees in ons land meer dan 200 procent bedraagt, blijft dat cijfer voor konijnenvlees steken op een schamele 17 procent. Konijnenkweker is zowaar een knelpuntberoep. Nog 26 landbouwers, waarvan 20 uit Vlaanderen, verdienen er hun brood mee. De grootwarenhuizen schreeuwen nochtans om vlees van Belgische konijnen die vetgemest zijn in diervriendelijke parken. Grote ‘konijnennaties’ zoals Frankrijk en Spanje, waar de dieren nog in krappe kooien leven, kunnen dus niet in het Belgische gat in de markt duiken. “Een aantal van onze kwekers denkt stilaan aan zijn pensioen en heeft geen opvolging. Er dreigt dus een tekort aan Belgische productie”, vertelt Frank De Boeck, directeur van de gespecialiseerde konijnenslachter en -verwerker Lonki. Veehouders met een gezonde investeringsdrang en een professionele aanpak mogen nu opstaan.

Je hoeft niet groot te zijn om groots te presteren, maar je bent toch liever niet de kleinste van de klas. In de landbouwsector lijkt de konijnenhouderij dat lot wel beschoren te zijn. De productie is sinds 2001 ernstig achteruitgegaan, zowel in aantal konijnen als bedrijven. Twee jaar geleden telde de FOD Economie konijnen op 210 van de ruim 25.000 Vlaamse landbouwbedrijven. Voor de meeste van hen is het een nevenactiviteit of zelfs weinig meer dan een hobby. Niet meer dan 20 boeren zijn konijnenkweker in hart en nieren. Doe daar nog zes professionele Waalse kwekers bij en je komt voor gans ons land op een productiecapaciteit van 16.000 voedsterplaatsen.

Tot over 15 jaar staken we Nederland de loef af met meer dan 50.000 moederdieren, meestal ‘voedsters’ genoemd. Maar we zijn altijd al wel een kleine producent van konijnenvlees geweest. Italië telt namelijk 1,2 miljoen voedsterplaatsen, Spanje 1 miljoen en Frankrijk 650.00. In België was konijnenhouderij van oudsher een nevenactiviteit op de boerderij. Dat verklaart voor een stuk het wegdeemsteren van de sector. Door een gebrek aan moderne, professionele bedrijven bleven de technische resultaten uit. Het sterftecijfer in veel stallen lag hoog, en daardoor ook de productiekosten. Animo om te investeren was er amper en al helemaal niet meer toen in 1999 een veel gebruikt geneesmiddel tegen dikkebuikenziekte bij konijnen alleen in ons land van de markt werd gehaald.

Konijn van eigen bodem
Lonki2_Lonki.gifBij de firma Lonki, marktleider in de Benelux in het slachten en verwerken van konijnen, is men altijd blijven geloven in lokaal verankerde productie van konijnenvlees. Het beste bewijs van dat vertrouwen was de verhuis in 1996 van Londerzeel naar een nieuwbouw op het industrieterrein van Temse. Daar worden nu wekelijks 35.000 konijnen geslacht die zowel in ons land als in Nederland aangekocht worden. Naast Lonki zijn er nog twee andere grote, gespecialiseerde konijnenslachthuizen: Denderlux in Ninove en Van Assche in Drongen. “De grootwarenhuizen hebben een zeer uitgesproken voorkeur voor Belgische konijnen. Dat kunnen wij honoreren in de prijs aan onze kwekers”, verklapt Lonki-directeur Frank De Boeck. “Neem daarbij nog de (moeizame) omschakeling in de huisvesting van kooien naar parken en je hebt een duidelijk tekort aan diervriendelijk gekweekte Belgische parkkonijnen.”

Bekijk ook:
Reportage over konijnenhouderij in Dagelijkse Kost op één

Dat tekort aan aanbodzijde ziet Lonki liefst ingevuld door ‘konijnenhouders nieuwe stijl’: bedrijven die op grote groepen moederdieren kunstmatige inseminatie toepassen en alle vleeskonijnen gelijktijdig vetmesten en verkopen. Dat is niet alleen efficiënt voor de ophaling en verwerking maar het houdt ook de ziektedruk laag omdat er maar één leeftijdsgroep in een stal zit. De gespecialiseerde konijnenhouders in andere lidstaten zijn het niet anders gewend. In ons land bleef men lang konijnen kweken in kleine stallen en dito afdelingen, waarbij er wekelijks moederdieren gedekt werden en kleine partijen vleeskonijnen afgeleverd werden.

Kooien maken plaats voor parken
In 2009 richtte GAIA haar pijlen op de konijnenhouderij vanwege “de schrijnende leefomstandigheden in batterijkooien”. De dierenrechtenorganisatie zette kwekers en afnemers onder druk opdat de keten zou omschakelen naar diervriendelijkere parksystemen als huisvesting voor de dieren. “GAIA formuleerde haar eisen behoorlijk dwingend”, herinnert De Boeck zich. De huisvesting in draadkooien moest het ontgelden. Peter Van Hoey, technisch expert bij Lonki, verklaart waarom: “De bodem in draadgaas hield de kooien schoon maar vond men voor het welzijn van de dieren niet wenselijk. Verder moest ‘het dak’ eraf omdat wij mensen dat associëren met een gevangenis. Voor de dieren zelf is het wellicht belangrijker dat zij in een park van 1,8 meter lang drie opeenvolgende sprongen kunnen maken.” Verder telt een park minstens 20 konijnen die elk over 800 cm² beschikken. Schuilhoekjes en knaagmateriaal stimuleren natuurlijk gedrag .

konijnen1.gifMet een uniek akkoord tussen de landbouworganisaties en de dierenrechtenorganisatie keerde de rust in 2012 weer. Binnen de Raad voor Dierenwelzijn werd een stappenplan uitgewerkt voor een geleidelijke omschakeling naar huisvesting in parken. Vanaf 2016 zijn parken de nieuwe standaard voor vleeskonijnen. Bij Lonki leeft onmiskenbaar de vrees dat de oudere generatie kwekers de omschakeling niet zal maken maar zijn bedrijf laat uitdoven. “Acute schaarste kan dan ons deel worden”, vreest directeur De Boeck. In het stappenplan is afgesproken dat ook de moederdieren in 2021 parken krijgen indien een proefproject bij onderzoeksinstelling ILVO gunstige resultaten geeft. Een weg terug is er dus niet voor de konijnenhouderij. De deadline voor vleeskonijnen sluipt intussen dichterbij en alle grootwarenhuizen zijn vandaag vragende partij voor parkkonijnen, en willen daar ook meer voor betalen. “Zie daar de kans voor konijnenhouders in spe”, klinkt het in Temse.

Konijn kweken voor dummies
Peter Van Hoey schetst voor ons de konijnenkweek. Op een bedrijf zijn zowel moeder- als slachtdieren aanwezig. Op 17 à 18 weken ouderdom kan een voedster voor de eerste keer geïnsemineerd worden na behandeling met een hormoon voor het uitlokken van de eisprong. Vervolgens kost het haar 31 dagen om negen tot elf jongen te werpen die ze zelf zal zogen tot een leeftijd van vijf weken. Intussentijd nemen de jongen spectaculair in gewicht toe van 50 naar 1000 gram. De gemiddelde sterfte voor het spenen bedraagt acht procent. “De verzorging en controle van de fokdieren en hun jongen is de belangrijkste taak van een konijnenhouder”, aldus Van Hoey. “Daarnaast neemt het voederen van de dieren en het schoonmaken van de stallen en hokken een belangrijk deel van de tijd in.” Ziektegevoelig wil hij een konijn niet noemen: “Mits goed management en het gebruik van hulpmiddelen zoals vaccinatie zie ik geen probleem.”

konijn2.gifElf dagen na de worp wordt de voedster al opnieuw geïnsemineerd zodat ze opnieuw drachtig is wanneer de speenkonijnen het nest verlaten. “Wanneer het moederdier het nest verlaat”, corrigeert en adviseert Van Hoey, “want de voedster wegnemen en de opgroeiende vleeskonijnen in dezelfde afdeling laten zitten, verkleint de speenstress en de ziektedruk in de stal.” Naar Frans voorbeeld huisvest je de dieren dan in zogenaamde ‘duoparken’, die na het spenen eenvoudig omgebouwd kunnen worden tot een park voor het vetmesten van de vleeskonijnen. In een cyclus van 42 dagen zal een voedster gemiddeld zeven à acht worpen per jaar geven.

De vleeskonijnen bereiken na vijf weken zogen en zes weken vetmesten (met een plantaardig korrelvormig mengvoeder op basis van luzerne en granen) een gemiddeld gewicht van 2,6 kilo, wat overeenkomt met 1,45 kilo aan de slachthaak. De moederdieren kunnen 24 maanden op het bedrijf blijven, maar worden gemiddeld na één jaar al vervangen. Sommige kwekers fokken zelf hun moederdieren, maar de meesten kopen ééndagsjongen of moederdieren op vruchtbare leeftijd bij gespecialiseerde Franse selectiebedrijven. De mest van de konijnen - die verzameld wordt via een transportband of schraper onder de kooien of parken - wordt afgevoerd naar biogasinstallaties.

Wat kost het? En vooral, wat brengt het op?
In een konijnenstal is 1,7 m² ruimte nodig voor elke voedsterplaats en de daarbij horende vetmesting van de speenkonijnen. “In een bestaande stal is er vaak veel sloopwerk voor hij geschikt is voor konijnen. Wie daarom kiest voor nieuwbouw komt meestal uit op een investering van 500 à 550 euro per voedsterplaats voor de volledige inrichting. Bij het ombouwen van een bestaande stal spreek je meestal over een investering van 200 tot 250 euro per voedsterplaats”, aldus Van Hoey. Wie een volledige dagtaak als konijnenhouder ambieert, kan in een moderne stal 1.000 voedsters huisvesten. Per voedsterplaats zal je op jaarbasis een 50-tal vleeskonijnen oftewel 125 kilo konijnenvlees produceren. Voor elke kilo vlees die het bedrijf verlaat, heeft een konijnenkweker grosso modo 3,2 kilo voeder aangekocht. Het spreekt dus vanzelf dat het voeder een bepalende factor is voor het arbeidsinkomen van onze konijnenhouders. Des te kleiner het sterftecijfer in de stal, des te groter is de besparing op de factuur van het voeder.
Lees ook:
Vlaanderen steunt zijn konijnenhouders

Informatie over het arbeidsinkomen op een konijnenbedrijf is schaars om niet te zeggen onbestaande. Van Hoey vermoedt dat het inkomen gelijke tred houdt met de technische resultaten die de bedrijfsleider boekt. Op de voeder- en konijnenprijs heeft de kweker minder vat. Die stijgen en dalen naargelang de teneur op de markt. Voor het voeder is dat onvoorspelbaar terwijl de konijnenprijs een winter-zomercyclus volgt. Wanneer de temperatuur stijgt, daalt het verbruik en vervolgens ook de prijs. “De Belg ziet konijn als een feestmaaltijd en tovert het vooral met Pasen en Kerstmis op tafel. In de zuidelijke landen is die seizoenspiek er veel minder, maar ligt het verbruik over een gans jaar wel hoger omdat konijn ook in de zomer op het menu blijft staan”, legt Van Hoey uit. Parkkonijnen doen het qua prijsvorming overigens beter dan de minder door de afnemers geliefde kooikonijnen.

Konijn met pruimen of…?
konijn2_Lonki.gifKonijn doet denken aan traditionele stoofpotten uit grootmoeders keuken, maar leent zich ook tot snelle, moderne en lichte bereidingen. Vorig jaar ging een kwart van de Belgen in de keuken aan de slag met konijnenvlees. Per capita komt het gemiddelde jaarlijkse verbruik uit op 360 gram konijnenvlees. In 2008 bedroeg het thuisverbruik van vers konijn nog 630 gram (GfK-onderzoek in opdracht van VLAM). De bereidingswijzen zijn vergelijkbaar met die van kip. Konijn wordt aangeboden in zijn geheel of - voor een jonger publiek - versneden in panklare porties: bouten, rug, schouders, filets en medaillons. Met de verpakking waar de kruiden al aan het vlees zijn toegevoegd, wil Lonki nog meer huishoudens doen smelten voor konijnenvlees. In dezelfde trend zijn er ook gegaarde en voorbereide producten zoals konijnengebraadjes voor in de oven. De firma speelt met het idee om nog creatiever de toer van ‘convenience’ op te gaan. Denk bijvoorbeeld aan een verpakking die lokaal gekweekt konijn samen aanbiedt met een lekker Belgisch biertje. Smakelijk!

Lees ook:
Receptenlijst met konijn
Doordat gekweekte konijnen jong worden geslacht, bevat het vlees weinig collageen en is het mals, sappig en licht verteerbaar. Een portie konijn van 100 gram levert gemiddeld zo’n 150 kcal, is rijk aan vitamine B12 en kwaliteitseiwitten en is een goede bron van ijzer. Met ongeveer 8 gram vet per 100 gram behoort konijn tot de magere vleessoorten. De bout (4 gram vet) is het magerste stukje. De beperkte hoeveelheid vet in konijn bestaat voor ongeveer een derde uit verzadigde vetzuren en voor bijna twee derden uit cholesterolvriendelijke onverzadigde vetzuren. In vergelijking met veel andere vleessoorten bevat konijn procentueel meer hartvriendelijke omega-3-vetzuren. De gunstige vetzuursamenstelling en de fijne smaak van konijnenvlees is mede te danken aan het uitgebalanceerde voeder dat onder meer uit luzerne en lijnzaad bestaat.

Belgisch konijn in het buitenland
De belangrijkste afnemer van Lonki is de Belgische grootdistributie. “In de supermarkten vind je heel het jaar door konijn, terwijl dat bij veel beenhouwers alleen in de piekperioden het geval is”, vertelt Van Hoey. Verder wordt 40 procent van de productie geëxporteerd, voornamelijk naar Duitsland (waar er amper parkkonijnen zijn) en het Verenigd Koninkrijk. Naar Nederland wordt diepgevroren konijn in een kilo-verpakking uitgevoerd. Vers konijn is Lonki’s specialiteit maar diepvries is een noodzaak om het lage verbruik tijdens de zomer te overbruggen. Een blik op de handelscijfers van de Belgische konijnensector leert dat de uitvoer sinds 2009 schommelt tussen 5.000 en 6.000 ton konijnenvlees. Een ongeveer even grote hoeveelheid wordt ieder jaar ingevoerd zodat de handelsbalans meestal negatief is.

Meer info: www.lonki.be of contacteer Peter Van Hoey

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek