ILVO-onderzoekers wijzen op noodzaak van agrarische reconversie en sloop in debat rond schaalvergroting

Is er nog ruimte voor landbouw in Vlaanderen?
27 mei 2019  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 15:54

Burgerbeweging ‘Red de Markvallei’ organiseerde deze maand een debat over schaalvergroting in het Kempense Merksplas. Daar kwamen meer dan 150 mensen op af. Enkele weken ervoor wist diezelfde burgerbeweging nog een 300-tal mensen op de been te brengen in een protestwandeling tegen wat zij noemen een ‘megastal’. Het maatschappelijk debat over schaalgrootte in de landbouw laait weer in alle hevigheid op. Maar wat betekent het groter worden van bedrijven voor de landbouw en de open ruimte in Vlaanderen? Waarom is het zo’n heikel thema en is er een weg uit de impasse mogelijk? In het gesprek met de experten van het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) komt een antwoord op de cruciale vraag uit het debat: staan megastallen haaks op de betonstop?

Schaalvergroting is opnieuw actueel en de publieke opinie lijkt tegen te zijn?
Eva Kerselaers: “Er is inderdaad een tendens in de maatschappij om te denken dat schaalvergroting per definitie slecht is. Het wordt geassocieerd met weinig dierenwelzijn, industriële productie, geurhinder, landschappelijk slecht ingepaste gebouwen, enz. Terwijl kleinschalige landbouw naar voren wordt geschoven als de oplossing: beter voor het klimaat, beter landschappelijk inpasbaar, beter voor dieren en beter voor boeren. Maar in realiteit is het niet zo eenvoudig. Groot is niet per definitie slecht en klein is niet per definitie goed. Ook niet voor de landbouwers zelf.”

“In het publieke debat wordt bijvoorbeeld nogal gemakkelijk geroepen dat klein blijven en verbreden voor boeren de enige leefbare keuze is. Maar zo eenvoudig is dat niet. Ook verbreden stelt hen voor uitdagingen, bijvoorbeeld bij de marketing of de logistiek. En ook op vlak van dierenwelzijn is schaal niet de bepalende factor. Je hoort soms het tegenargument dat grote bedrijven net kunnen investeren in dierenwelzijn, maar dat is evenmin een vast gegeven. Goed management is de sleutel: op een bedrijf dat goed gemanaged wordt, hebben boer én dier het beter, of dat bedrijf nu groot is of klein.”

melkveebedrijf.landschap_geVILT.AnnaVerhoeve.ILVO.jpg

Elke Rogge: “Dat klopt. Schaalvergroting is ook zo’n containerbegrip. Wat is een groot bedrijf? En naar wat kijk je dan: kapitaal, arbeid, grond, veestapel? Het is vooral dat laatste dat weerstand opwekt. In Nederland hebben ze er cijfers op gekleefd: zij spreken van een megastal wanneer een boer op één locatie meer dieren houdt dan 7.500 vleesvarkens, 1.200 zeugen, 120.000 legkippen, 220.000 vleeskuikens, 250 melkkoeien, 2.500 vleeskalveren of 1.500 geiten. In Vlaanderen kennen we zo’n schaal niet – onze regio is daarvoor te stedelijk, met te kleine open ruimtes. De grootste bedrijven (1%) hier hebben (minstens) 168 melkkoeien, 2.789 vleesvarkens, 99.000 legkippen en 170.000 vleeskuikens. Daarenboven kunnen statistieken een verkeerde indruk wekken van de situatie op het terrein. Soms zien we twee bedrijven samensmelten zonder dat ze hun stallen samenvoegen. In de statistieken zien we dan een schaaluitbreiding, maar op het terrein is er niets veranderd. De meeste landbouwbedrijven in Vlaanderen zijn momenteel middelgroot of zelfs eerder klein.”

Is dit ook het geval in de Antwerpse Kempen? In Wuustwezel is het aantal kippen op zes jaar tijd verzesvoudigd. Het gemeentebestuur zegt daar nu resoluut: ‘We zitten vol, hier komen geen stallen meer bij’.
Anna Verhoeve: “In de Noorderkempen is er effectief sprake van een schaalvergroting, wat op het terrein leidt tot vragen over de impact op het milieu, de landschappelijke inpasbaarheid en de gezondheid van de omwonenden. Grote concentraties van dieren leiden tot specifieke uitdagingen zoals toegenomen mobiliteit en puntemissie van geur, fijn stof en andere gassen. Tal van regelgeving bepaalt de ontwikkelingsperspectieven van landbouw in agrarisch gebied. De marge voor interpretatie zorgt voor onduidelijkheid zowel voor de betrokken landbouwers als voor burgers. De uitdaging van megastallen (schaalgrootte) kan dus niet zozeer gevat worden in cijfers over de aantallen dieren. Kenmerken van de omgeving bepalen immers evenzeer of een schaal als passend of niet ervaren wordt door burgers en als wenselijk of niet wenselijk door het beleid.“

De vraag die tijdens het debat in Merksplas centraal stond, was of megastallen wel te verzoenen zijn met de betonstop?
Anna Verhoeve: “Ja, megastallen staan haaks op de betonstop áls de bijkomende stallen leiden tot een netto toename van de verharde oppervlakte. Dat geldt trouwens voor alle types bijkomende verharding: groot en klein, stallen, wegen, verkavelingen, parkings, enz. En ja, voorheen onbebouwde gronden worden in realiteit vaak door nieuwe stallen ingenomen, omdat die piste voor de individuele boer vaak financieel interessanter is dan een bestaande hoeve, of sterker nog omdat het de énige financieel haalbare optie is. Wanneer zo’n onbebouwd stuk grond wordt ingenomen spreken we over greenfieldontwikkeling, naar analogie met de term brownfieldontwikkeling die gebruikt wordt voor hergebruik en herontwikkeling van oude industrieterreinen.”

“Brownfieldontwikkeling kost veel meer dan greenfieldontwikkeling, dat is zo voor industriegebieden maar óók voor landbouwbedrijven. Daar komt nog bij dat deze greenfieldlocaties juridisch gezien vaak meer ontwikkelingsruimte en mogelijkheden bieden. De juridische krijtlijnen waarbinnen een landbouwer moet functioneren, zijn zo uitgezet dat bouwen op een nieuwe locatie de beste optie is – of lijkt – om op termijn niet in conflict te komen met beschermende regelgeving voor wonen of natuur.”

zonevreemd.loods.ruimte_geVILT.AnnaVerhoeve.ILVO.jpg

“De verantwoordelijkheid voor greenfieldontwikkeling ligt niet alleen bij landbouwers. Ook het beleid dat in belangrijke mate rechten verleend aan zonevreemde activiteiten in agrarisch gebied (‘zonevreemde basisrechten’) heeft boter op het hoofd. Het gevolg is dat niet-agrarische, meer kapitaalkrachtige actoren in toenemende mate vrijgekomen hoeves opkopen aan prijzen die de landbouwer niet kan betalen. Uiteindelijk leidt dit allemaal tot meer verharding in de open ruimte. En dat is op termijn nadelig voor iedereen, ook voor de landbouw. Als wetenschappers zeggen wij daarom duidelijk: zorg dat de agrarische reconversie van een hoeve voor boeren interessanter wordt dan het bouwen van een nieuw landbouwbedrijf op een voorheen onbebouwde ruimte, en zorg dat het voor niet-agrarische actoren minder interessant wordt om leegstaande hoeves op te kopen. Dat is op lange termijn in ieders beste belang. Op die manier kan schaalvergroting zelfs bijdragen aan de betonstop.”

Kan je dat even uitleggen: schaalvergroting kan bijdragen aan de betonstop?
Anna Verhoeve: “Ja, de betonstop gaat hierover: het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen formuleert de ambitieuze doelstellingen om de verhardingsgraad in de open ruimte terug te dringen met 20 procent tegen 2050, de open ruimte te vrijwaren en de vrijkomende grond te hergebruiken binnen de professionele land- en tuinbouw. Schaalvergroting op zich staat hier niet haaks op. Meer zelfs, deze dynamiek bevat potentiële aanknopingspunten voor ontharding en kan op die manier inderdaad bijdragen aan het betonstopverhaal. Een belangrijke driver voor schaalvergroting in Vlaanderen is immers het dalend aantal landbouwbedrijven. Elk jaar zijn er 1.000 stoppers tegenover slechts 150 starters. Dat wil zeggen dat elk jaar ongeveer 850 hoeves hun landbouwfunctie verliezen. Uit een steekproef weten we dat in 10 procent van de gevallen de oude gebouwen hergebruikt worden door naburige landbouwers. Dat betekent dat er elk jaar nog 750 sites overblijven die hun landbouwfunctie verliezen en dus in theorie onthard kunnen worden. We weten echter uit onderzoek dat ze in realiteit zelden of nooit onthard worden. Ze worden aangekocht en verbouwd of herbouwd door niet-landbouwers die gebruikmaken van hun zonevreemde basisrechten om een plattelandsparadijs te creëren.

“Dit omdraaien om het onthardingspotentieel effectief te benutten, is een zeer complexe opgave voor het ruimtelijk beleid op verschillende niveaus. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met een verlies aan waarde. Wanneer de zonevreemde basisrechten teruggeschroefd zouden worden, dan zou dat kunnen betekenen dat de vastgoedwaarde van leeggekomen hoeves daalt. Voor landbouwers die hun hoeve willen verkopen aan de hoogst biedende potentiële koper – vandaag zijn dat vaak kopers van buiten de landbouw – kan dat beschouwd worden als een vorm van kapitaalderving. Een zoektocht naar beleidsinstrumenten om die ontharding te organiseren en te flankeren dringt zich op, zodat de voor landbouw functieloos geworden gebouwen effectief ingezet kunnen worden om de onthardingsdoelstellingen te halen en verharde boerderijen terug productieve landerijen kunnen worden.”

veebedrijf.schaalvergroting.landschap_geVILT.AnnaVerhoeve.ILVO.jpg

Binnen de sector wordt luidop de vraag gesteld: ‘is er wel nog plaats voor landbouw in Vlaanderen?’. En jullie verwezen er zelf ook al naar: is er in Vlaanderen niet altijd een natuurgebied of woonzone in de buurt die vandaag of morgen roet in het eten kan gooien?
Elke Rogge: “Het klopt dat we met weinig agrarische gebieden zitten zonder claims van andere functies (bv. natuur, wonen, recreatie, infrastructuur). De ontwikkelingskansen voor landbouw zijn dan ook per gebied verschillend. Maar wat we zien is dat zelfs in die gebieden in Vlaanderen waar landbouw juridisch gezien de grootste ontwikkelingskansen heeft, bijvoorbeeld in de Kempen, dat ook daar de weerstand tegen de zogenaamde megastallen toeneemt. Vanuit de bevolking klinkt de roep ‘niet hier!’ en ‘geen megastallen!’. Als wetenschappers stellen wij daar een aantal cruciale vervolgvragen tegenover: ‘als niet hier, waar dan wel?’ en ‘als geen megastallen, wat dan wel?’. Elk mogelijk antwoord is een toekomstscenario dat zorgvuldig doorgerekend moet worden.”

“Aansluitend moet op basis van dit rekenwerk een ernstig maatschappelijk debat gevoerd worden over welke landbouwactiviteiten we maatschappelijk gezien nodig hebben en welke we wenselijk achten. Daarbij moet niet alleen gewezen worden op de gevolgen van die keuzes maar ook op de verantwoordelijkheid van iedereen – van landbouw, beleid én burger. Als het onze gedeelde ambitie is om een duurzame, toekomstgerichte landbouw te hebben op de juiste plek – wat en waar dat ook is, dan is het ook onze gedeelde verantwoordelijkheid om er (letterlijk) plaats voor te maken.”

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek