Florerende kalverhouderij kijkt tegen “onmogelijke stikstofdoelstellingen" aan
duidingDe kalverhouderij kent goede tijden door het beperkte aanbod van kalveren en de goede vraag. Waar de prijzen in de zomer normaal verlieslatend zijn, lagen ze dit jaar hoger dan de kosten. Tegenover de economische voorspoed, staan de onmogelijke stikstofdoelstellingen. De sector, die in Vlaanderen zo’n 240 bedrijven telt, moet tegen 2030 maar liefst 28 procent van zijn uitstoot reduceren. “Maar het probleem is dat er maar één techniek erkend is, de luchtwasser. En oudere vleeskalverstallen zijn niet altijd geschikt om een luchtwasser te plaatsen die voldoet aan de erkenningsvoorwaarden”, klinkt het.
Met de “Week van de Kalfsfricassee” zette het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM) eerder deze maand het kalfsvlees in de schijnwerper. Alhoewel de kalversector elke vorm van marketing zal verwelkomen, is er de voorbije maanden aan aandacht geen gebrek. Door een stabiele vraag en een krapte aan kalveren kent de sector al maanden goede tijden. “Normaal zijn de prijzen in de zomer verlieslatend, maar dit jaar lagen de prijzen voor het eerst boven de kostprijs”, horen we van een kalverhouder.
Het krappe aanbod van kalveren heeft onder andere te maken met het blauwtongvirus dat de nodige miskramen tot gevolg had. “Daarnaast staat de rundveestapel in België, maar ook in Nederland onder druk door strengere klimaat- en milieuwetgeving”, vertelt Jan van Crombrugge, voorzitter van de Vakvereniging van Belgische Kalverhouders (VBK) die de belangen van de sector vertegenwoordigt.
Integratoren in de kalverhouderij
De kalverhouderij werkt vooral met dieren uit de melkveehouderij. Stieren, die op een melkveebedrijf geen nut hebben, worden twee à drie weken na de geboorte aangeleverd op een vleeskalverbedrijf en daar op acht maanden tijd opgekweekt op een rantsoen van melk en ruwvoeder. Naast de traditionele melktype-stieren worden er ook steeds meer kruislingkalveren, een kruising tussen een melkkoe en vleesstier, opgekweekt naast een kleinere hoeveelheid van vleesveestiertjes.
Het zijn de zogeheten integratoren die de aankoop en verdeling van de kalveren voor hun rekening nemen. In Vlaanderen zijn vooral de integratoren Van Drie (NL), Van Lommel en Vilatca actief. Zij hebben de gehele keten van kalfsvleesproductie in beheer, vanaf de aankoop van de kalveren, over de veevoedervoorziening tot slacht en verkoop van het kalfsvlees. Ze betalen de kalverhouders een vast bedrag voor het houden van de kalveren.
“De vleeskalverhouderij is een zeer kapitaalsintensieve sector”, verklaart Ann Truyen, die via Belgische Kalfsvleessector vzw (BVK), de belangen van de gespecialiseerde vleeskalverslachthuizen en -integrat behartigt. “Bij een vleesveebedrijf gaat het om kleinere aantallen dieren die gekweekt worden en die bovendien geleidelijk op de markt komen. In de vleeskalverhouderij is het een all-in-all-out-principe en moeten vleeskalveren voor de leeftijd van acht maanden geslacht worden, anders zijn het vlees volgens de Europese regelgeving niet meer als kalfsvlees verkocht worden. Vleeskalverintegraties bufferen de markt in goed en minder goede marktsituaties.”
Minder bedrijven, maar meer kalveren
Vlaanderen telde eind vorig jaar 244 kalverbedrijven, waarvan zo’n 75 procent gevestigd is in de Kempen. Dat zijn bijna uitsluitend wit kalfsvleeskwekers die de kalveren op een rantsoen van melk en ruwvoeder grootbrengen. “Kwekers van rosé kalfsvlees komen in Vlaanderen nauwelijks voor. Deze bedrijven vind je meer in Nederland”, aldus Truyen. Het verschil tussen beide houderijsystemen zit in het rantsoen. Om rosé kalfsvlees te krijgen, krijgen de kalveren minder melk en meer ruwvoeder, met als resultaat een ander type kalfsvlees.
Het aantal kalverbedrijven in Vlaanderen is de voorbije jaren gedaald van 272 bedrijven in 2014 tot 244 bedrijven in 2023, zo blijkt uit de statistieken van DGZ. Tegenover het dalend aantal bedrijven staat een lichte toename van de vleeskalverenstapel. Waar er in 2014 gemiddeld 155.498 kalveren op stal stonden in Vlaanderen, bedroeg dat aantal 161.762 in 2024. Het gemiddelde vleeskalverbedrijf telt zo’n 800 dieren.
Stikstofdoelstellingen baren sector zorgen
Eén van deze bedrijven is dat van Jan van Crombrugge uit Kasterlee. De 62-jarige Kempenaar is naast voorzitter van VBK ook zelf kalverhouder. Van Crombrugge beaamt dat de prijsvorming in de sector goed is. Dit vertaalt zich ook in goede contractprijzen, voor de kalverhouders. Deze prijs ligt rond de 250 euro, waar hij jarenlang stabiel rond de 200 euro schommelde.
Toch maakt Van Crombrugge zich zorgen over de toekomst. Onderwerp van zijn zorgen is het stikstofdecreet en de doelstellingen voor de kalverhouders. Tegen 2030 moet de sector een reductie van 28 procent realiseren en eind volgend jaar moeten veehouders op bedrijfsniveau tussentijds al vijf procent stikstof reduceren. In de praktijk betekent dat volgens hem vaak dat bedrijven volgend jaar hun veestapel moeten reduceren. “In de kalverhouderij is er slechts één techniek erkend en dat is de luchtwasser.”
Met 28 procent moet de vleeskalverhouderij grotere inspanningen leveren dan de melkveehouders (25%) en de vleesveehouderij (0%). Dit heeft volgens Hanne Leirs, adviseur milieubeleid bij Boerenbond, onder meer te maken met de groei van de veestapel sinds het referentiejaar 2015. “Voor deze rundveesector is de doelstelling van 20 procent aangenomen, maar doordat de veestapel sinds het referentiejaar 2015 groeide, komt dit neer op een effectieve doelstelling van 28 procent.”
Ook zij stipt de beperkte mogelijkheden van de sector aan om aan de doelstellingen te voldoen. “Behalve een luchtwasser zijn er geen erkende technieken in de vleeskalverhouderij.” Volgens Leirs zijn veel oude stallen niet geschikt om een luchtwasser te plaatsen waardoor de bouw van een nieuwe stal vereist is. “En iedereen weet dat de vergunningverlening in Vlaanderen moeilijk verloopt. Bovendien gaat het om een enorme investering”, stelt ze.
Tegenover het beperkte aantal erkende technieken, is het hoge reductiepercentage van de luchtwasser dan wel een voordeel. De techniek wordt erkend voor een stikstofreductie van 70 procent. Daardoor is ten opzichte van de bestaande vergunning eventueel zelfs een uitbreiding van de veestapel mogelijk. Volgens Leirs is dat geen overbodige luxe. “Er gaat veel geld gemoeid met een luchtwasser en schaalvergroting kan noodzakelijk zijn om deze investering terug te verdienen."
Als de kalversector eind 2025 de helft van zijn reductie niet heeft gerealiseerd, dan kan de overheid tot het vrijwillig of verplicht opkopen van NER's
Tussentijdse reductiedoelen
In de context van het beperkte aantal technieken en de lange looptijd om een techniek erkend te krijgen, kan in de kalverhouderij ook de tussentijdse evaluatie van de stikstofreductie op sectorniveau grote impact hebben. Eind 2025 wordt er gekeken of de kalverhouderij al de helft van zijn doelstellingen (14%) gerealiseerd heeft. Is dit niet het geval dan kunnen er op bedrijfsniveau ingrijpende maatregelen genomen worden. Zo kan de overheid overgaan tot het opkopen van nutriëntenemissierechten (NER's). “In eerste instantie vrijwillig, maar later verplicht. Enkel bedrijven die tegen eind 2025 al een emissiereductie van 15 procent verwezenlijken ten opzichte van 2021 worden hiervan vrijgesteld”, vertelt Leirs.
Ook is een actualisatie van de reductieopdracht op bedrijfsniveau volgens Leirs mogelijk. “Momenteel is vastgelegd dat elk kalverbedrijf een reductie van 28 procent moet doen, wil het nog een vergunning na 2030 kunnen krijgen. Dat percentage zou kunnen opgetrokken worden indien de sector zijn tussentijdse doelstelling niet haalt. Dat zou willen zeggen dat de bedrijven die op dat moment hun PAS-referentie nog niet gerealiseerd hebben nog een hoger percentage zouden moeten nastreven.”
Krimp kalverstapel brengt leefbaarheid keten in gevaar
In de context van de stikstofdoelstellingen wordt er ook met een aandachtig oog naar de oudere veetelers gekeken. Als zij hun bedrijven sluiten en zo een reductie op sectorniveau bewerkstelligen, zou de rekening voor de overgebleven kalverhouders minder hoog uitpakken. “Maar door de hoge contractprijzen die momenteel geboden worden, zijn oudere veehouders, die hun stal vaak al afbetaald hebben, niet geneigd te stoppen. Door deze oudere veehouders in leven te houden, worden de jongeren op bedrijfsniveau afgestraft na 2026. Integratoren snijden zich zo zelf in de vingers”, vertelt een anonieme veehouder aan VILT.
Naast de stikstofdoelstellingen houdt de kalversector ook zijn hart vast voor strengere dierenwelzijnseisen
Volgens Ann Truyen is een reductie met 28 procent door natuurlijke afbouw niet realistisch en ook niet wenselijk. “Een inkrimping van de sector met bijna een derde brengt de leefbaarheid van de keten in gevaar. Voor een toekomstgerichte, duurzame sector is namelijk een bepaalde schaalgrootte nodig”, vertelt zij.
Naast de stikstofdoelstellingen houdt de sector ook zijn hart vast voor strengere dierenwelzijnseisen die uitsluitend in Vlaanderen van kracht zouden zijn en daardoor het gelijke speelveld onder de kalfsvleesproducerende EU-lidstaten zeer negatief zou beïnvloeden. "Als de Vlaamse wetgeving strenger zou worden dan de al strenge, bestaande en in de maak zijnde Europese wetgeving, verliezen we al onze competitiviteit als nichesector in Vlaanderen.” Daarom is de vleeskalversector bijzonder waakzaam ten aanzien van de uitvoering van het Vlaams regeerakkoord.

Bron: Eigen berichtgeving