nieuws

Speelt België pioniersrol biobrandstof kwijt?

nieuws
Een dik jaar geleden waren biobrandstoffen nog het walhalla. Vandaag zit de sector in België in het slop. Sombere berichten over de voedselcrisis, een nijpend gebrek aan risicokapitaal en geklungel van de overheid dreigen een beloftevolle nieuwe industrie in de kiem te smoren, luidt de analyse van Ine Renson in De Tijd. De Belgische producenten van biobrandstoffen draaien al enkele maanden op 20 tot 30 procent van hun capaciteit. "Dit houden we niet lang meer vol", zegt Bioro-oprichter Lode Speleers.
16 augustus 2008  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 14:44
Een dik jaar geleden waren biobrandstoffen nog het walhalla. Vandaag zit de sector in België in het slop. Sombere berichten over de voedselcrisis, een nijpend gebrek aan risicokapitaal en geklungel van de overheid dreigen een beloftevolle nieuwe industrie in de kiem te smoren, luidt de analyse van Ine Renson in De Tijd.

Boven het Rodenhuizedok in de Gentse haven hangt sinds enkele weken een vreemde tarwegeur. Het is nog wennen aan het idee dat die afkomstig is van een fabriek waar benzine wordt gemaakt. De nagelnieuwe raffinaderij van bio-ethanolproducent Alco Bio Fuel ligt te blinken in de zomerzon. "Het is de eerste keer dat ik de installaties hoor draaien", zegt professor Wim Soetaert glimlachend. De industriële technoloog is de geestelijke vader van Ghent Bio Energy Valley, een ambitieus publiek-privaat samenwerkingsproject dat van Gent de grootste biohaven van Europa moet maken.

Soetaert, die vijf jaar geleden een goedbetaalde job in de industrie liet vallen om zich aan de Gentse universiteit op beloftevol biotechnologisch onderzoek te storten, is zichtbaar tevreden. Zichzelf opsluiten in een universitair labo bleek niets voor de man die de zaken ook op het terrein graag vooruit ziet gaan. Dus verzamelde hij in 2005 enkele potentiële investeerders, de stad Gent en de haven rond de tafel om de krijtlijnen voor een heuse bio-industriecluster uit te tekenen.

Op het openingsevent van de Gentse energievallei in september 2006 zag je niets dan blije gezichten. Naast de 96 miljoen euro die de Alco Group samen met enkele partners in de haven zou investeren, had ook privé-investeerder Lode Speleers samen met het Amerikaanse Cargill, de investeringsmaatschappij GIMV en de West-Vlaamse agrogroep Vanden Avenne 85 miljoen euro opgehaald om Bioro, een nieuwe raffinaderij voor biodiesel, op poten te zetten.

Onder het goedkeurende oog van toenmalig premier Guy Verhofstadt (Open VLD) werd de lof gezwaaid over de veelbelovende evolutie in de Gentse haven die ons land zou katapulteren tot wereldpionier in de biogebaseerde economie. Hier werd geschiedenis geschreven: de Gentse biocluster zou worden gelanceerd als de tegenpool voor de op aardolie gebaseerde chemiecluster in de haven van Antwerpen. Meteen was een nieuwe boost voor de Belgische economie verzekerd.

De clusterformule sloeg snel aan: de grote producenten van biobrandstof, waarbij ook het oleochemiebedrijf Oleon uit Ertvelde zich had aangesloten, werden de trekkers van de biogebaseerde economie. In hun kielzog traden andere interessante spelers tot de site toe. Op het ledenlijstje van Ghent Bio Energy Valley prijken vandaag onder meer Electrabel, SPE, Cargill, Eurosillo en Oiltanking, maar ook grote biotechnologische bedrijven als Genencor en Organic Waste Systems.

Niets leek de gouden toekomst van de Gentse biovallei in 2007 in de weg te staan. Het investeringskapitaal, 250 miljoen euro, was gevonden. De marktomstandigheden waren gunstig: de olieprijs had een duizelingwekkende vlucht naar boven ingezet en de Europese Unie had de afname van biobrandstoffen verzekerd door een verplichte bijmenging van 5,75 procent tegen 2010 in het vooruitzicht te stellen. Bovendien surfte het project mee op de hype van het groene denken die als een tornado over de westerse economieën raasde. "Een avontuur dat niet kon mislukken", herinnert Bioro-oprichter Lode Speleers zich de euforie van begin vorig jaar.

Maar nu zijn er dus die vervelende berichten over de voedselcrisis. "Een misdaad tegen de menselijkheid", noemde VN-rapporteur voor het Recht op Voedsel Jean Ziegler de productie van biobrandstoffen enkele maanden geleden. De wereld ging koortsachtig op zoek naar een oorzaak van de stijgende voedselprijzen, en vond die onder meer in de grote hoeveelheden graan, maïs, suikerriet en koolzaadolie die we in de vorm van biobrandstof enthousiast in onze benzinetank gooien. Het ethisch moeilijk verteerbare dilemma tussen eten of rijden degradeerde 's werelds groene hoop in geen tijd tot de ultieme zondebok.

In zijn kantoor aan de Gentse faculteit van de bio-ingenieurswetenschappen krijgt professor Wim Soetaert het op zijn heupen van zoveel onzin. "Mensen die niets over landbouw weten, moeten ophouden met dergelijke nonsens te verspreiden", zegt hij met een sneer naar Ziegler, die professor sociologie is. De industriële technoloog heeft het nogal chargerend over een "monsterverbond tussen de petro-industrie, de voedingsproducenten en de milieubeweging" die in de biobrandstoffen een gemeenschappelijke vijand vonden. "Maar hun boodschap klopt niet. Biobrandstoffen zijn amper goed voor 1 procent van de landbouwproductie. Bovendien ligt wereldwijd landbouwgrond braak, in Oost-Europa zelfs tot 30 procent. Akkoord, biobrandstoffen trekken ook aan de markt. Ze zijn verantwoordelijk voor maximum een derde van de prijsstijgingen. Maar dat kan onmogelijk de huidige prijsexplosie verklaren".

De echte oorzaak van de voedselprijsstijgingen, zegt Soetaert, zijn de opeenvolgende tegenvallende oogsten in grote landbouwlanden als Australië en Oekraïne, waardoor de wereldvoorraden in ijltempo opgesoupeerd geraakten. Daarboven komt de sterk gestegen voedselvraag in groeilanden als China of India, waar mensen massaal vlees zijn beginnen eten. "Dat heeft een multiplicatoreffect op de prijs van graan: voor de productie van 1 kilogram vlees is 7 kilogram graan nodig in de vorm van veevoeder".

De professor plaats er graag een uitdagende stelling tegenover. "Dit is geen crisis, maar een opportuniteit. Hoge prijzen zijn de beste garantie dat er geïnvesteerd wordt in de landbouw. Veertig jaar lang is het bergaf gegaan met de grondstoffenprijzen. Daarom wilde niemand in de landbouw investeren. Dat zal nu snel veranderen. In het Zuiden merk je al dat armen sinds kort beter af zijn op het platteland dan in de stad. Jarenlang hebben regimes in ontwikkelingslanden hun stedelijke bevolking koest gehouden door goedkoop voedsel in te voeren ten koste van hun eigen arme boeren. Dat liedje is uit. Goedkoop voedsel is, net als goedkope olie, definitief verleden tijd".

En toch. Ondertussen is ook Europa teruggekrabbeld. Op een informele samenkomst begin juli 'ontdekten' de Europese ministers van Energie dat er eigenlijk geen enkele formele doelstelling is vastgelegd voor het gebruik van biobrandstoffen in de transportsector. Waar tot dan toe altijd gesteld werd dat tegen 2010 10 procent van het energieverbruik in die sector uit biobrandstoffen moest komen, klinkt het nu dat alle vormen van hernieuwbare energie voor die doelstelling in aanmerking komen. De koerswijziging kwam er na een vernietigend rapport van de Wereldbank, waarin de biobrandstoffen verantwoordelijk werden gesteld voor 75 procent van de stijging van de voedselprijzen.

"Pure opjutterij", schampert Soetaert. "Dat cijfer komt niet uit een officieel rapport van de Wereldbank, maar uit een presentatie die een van hun analisten ergens heeft gegeven, en die ondertussen een eigen leven is gaan leiden. Een kladwerkje". Maar zolang dat spook rondwaart, is er wel een vervelend imagoprobleem. Bovendien, geeft Soetaert toe, heeft de milieubeweging een argument: de productie van biobrandstoffen zorgt met name in Maleisië en Indonesië voor een ecologische ravage, omdat er regenwoud wordt gekapt om palmolieplantages aan te leggen.

Daarom kijken wetenschappers en industriëlen reikhalzend uit naar de komst van de tweede generatie biobrandstoffen, die gemaakt zullen worden van nevenproducten uit de voedselketen: stro, maïskolven, GFT-afval, algen. In de labo's naast Soetaerts kantoor zijn onderzoekers koortsachtig bezig met onderzoek naar de 'biobrandstoffen 2.0', zoals de professor ze graag noemt. Niet alleen is de mogelijke concurrentie met ons voedsel daarmee volledig van de baan, nog interessanter is dat die tweede generatie de productie van biobrandstoffen kan vertienvoudigen. In de VS alleen al zou bio-ethanol gemaakt van maïskolven en -stengels die vandaag op het veld blijven liggen, de volledige Amerikaanse vraag naar benzine kunnen dekken.

"Binnen vijf jaar is de techniek operationeel", verzekert Soetaet ons. "Dit is geen verhaal zoals de kernfusie, waarvan de deadline telkens veertig jaar vooruitgeschoven wordt. De tweede generatie is er, nu al. Het onderzoek staat op punt. De eerste modelprojecten draaien. De financiering voor een proefinstallatie in de Gentse haven van 15 miljoen euro is bijna rond. Het enige wat we nodig hebben, is kapitaal om de techniek op industrieel niveau op te schalen".

In afwachting van nieuwe revoluties stromen ondertussen in Gent de eerste liters bio-ethanol en biodiesel door de installaties van de raffinaderijen. Helaas voor de investeerders is er een probleem. De producenten geraken hun biobrandstoffen in België aan de straatstenen niet kwijt. Niet alleen de doemberichten over de voedselcrisis steken stokken in de wielen, ook de Belgische afzetmarkt werkt tegen. Behalve Total, dat maximaal 1 procent bijmengt, en enkele onafhankelijke brandstofverdelers, staan de Belgische pomphouders niet te springen om biobrandstoffen aan te bieden.

Aanvankelijk konden ze ook niet, want er was amper bio-ethanol of biodiesel verkrijgbaar. Omdat de Belgische overheid erg lang talmde om productiequota toe te kennen, liep de opstart van de industrie in ons land een grote vertraging op. Na die valse start is er nu wel biobrandstof beschikbaar, maar door de gestegen grondstoffenprijzen is - zelfs de fiscaal vrijgestelde - biobrandstof duurder geworden dan gewone brandstof.

Omdat België een van de weinige Europese landen is dat de pomphouders niet verplicht biobrandstof bij te mengen, is er op Total na geen enkel petroleumbedrijf dat zoiets in de huidige marktomstandigheden vrijwillig gaat doen. Dat maakt dat in ons land slechts 1,15 procent wordt bijgemengd. In Frankrijk en Duitsland draait dat percentage al rond 5 procent. "Een rampscenario voor de opstart van een nieuwe industrie", fulmineert Fons Maes, de secretaris-generaal van de Belgian Biodiesel Board (BBB), de koepelorganisatie van de producenten van biobrandstoffen.

"De overheid zou een gunstig investeringsklimaat moeten creëren, maar doet niets. Integendeel. Hier hebben we een minister van Mobiliteit, Kathleen Van Brempt (sp.a), die eerst producenten stimuleert te investeren, en eens het zo ver is, beslist de lijnbussen toch niet meer op biobrandstof te laten rijden. Omdat ze niet verantwoordelijk wil zijn voor de honger in de wereld. Een paniekreactie is dat, die niet gebaseerd is op kennis van zaken".

Dat getalm en gebrek aan toekomstvisie, menen Fons Maes en Wim Soetaert, dreigt een beloftevolle industrie in ons land in de kiem te smoren. "Het gaat niet alleen over die biobrandstoffen, maar ook over interessante biotechnologische bedrijven (producenten van onder meer bioplastics, of biochemicaliën) die in het kielzog van de grote spelers tot de cluster in de Gentse haven toetreden. Bovendien kan de tweede generatie biobrandstoffen er maar komen als de eerste rendabel is. Wie wil er nu investeren in de tweede generatie als de eerste amper verkocht geraakt?"

Bij de investeerders is de euforische stemming in een dik jaar tijd in elk geval helemaal omgeslagen. De Belgische producenten van biobrandstoffen draaien al enkele maanden op 20 tot 30 procent van hun capaciteit. "Dit houden we niet lang meer vol", zegt Bioro-oprichter Lode Speleers zuchtend. "Voorlopig kunnen we een deel van onze productie kwijt op andere Europese markten waar geen productiequota gelden. Maar dat loopt niet zo gemakkelijk. Door de extra transportkosten en de harde concurrentie op die markten zijn de marges erg laag. Het is beter dan niets, maar het lost ons probleem niet op".

De overheid heeft een verpletterende verantwoordelijkheid, menen de betrokkenen. Zeker omdat dit een prille industrietak is die overal ter wereld zwaar gesubsidieerd wordt. "Vergelijk het met kernenergie", zegt Maes, "die is er ook maar gekomen onder de beschermde stolp van decennialang volgehouden overheidssteun". Dat extra duwtje in de rug is zeker nodig. "Europeanen zijn al geen durvers als het over investeren gaat", oppert Wim Soetaert. "Hier circuleert te weinig durfkapitaal, onze maatschappij schuwt risico. In de VS is dat anders. Heb je daar een hype, dan springen meteen een hoop investeerders op de kar. De Amerikanen hebben niet de technologie in huis voor die tweede generatie biobrandstoffen. Die halen ze nota bene bij ons. Maar ze hebben wel de centen. Eén miljard dollar om zes modelprojecten te bouwen? 'Let's do it! Ze hebben begrepen dat hier een unieke kans ligt om hun land in grote mate olieonafhankelijk te maken".

Met andere woorden: wij hebben de brains en de technologie in huis. Helaas ontbreekt hier een investeringsklimaat. Ondertussen schieten in de VS de eerste proefinstallaties voor de tweede generatie uit de grond. Tegelijk overspoelt Amerika de Europese markt met één miljoen ton zwaar gesubsidieerde biodiesel van de eerste generatie, goed om de Europese markt van de biodiesel zwaar te ontwrichten. "De VS zijn een gigantische industrie van biobrandstoffen aan het uitbouwen", zegt Lode Speleers. "Europa staat erbij en kijkt ernaar. We laten erg mooie kansen liggen".

We moeten opletten dat we niet in het scenario van de windmolens belanden, waarschuwt Soetaert terwijl we langs enkele enorme wiekende molens vlakbij het Rodenhuizedok rijden. "Vijftien jaar geleden was Vlaanderen pionier in de technologie om windmolens te ontwikkelen. Maar omdat de overheid niet in de thuismarkt investeerde, kregen de producenten het moeilijk. Duitsland en Denemarken hebben wel snel in windenergie geïnvesteerd, met als gevolg dat alle grote producenten van windmolens vandaag in Duitsland en Denemarken zitten. Die markt groeit met 40 procent per jaar. Het zou hallucinant zijn mochten we opnieuw het leiderschap in een beloftevolle industrie aan onze neus voorbij zien gaan".(KS)

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek