Waardering voor Vlaamse land- en tuinbouw was nog nooit zo hoog

Nooit eerder was de waardering van de burger voor de Vlaamse land- en tuinbouw zo groot. Dat blijkt uit een onderzoek dat werd uitgevoerd door de Universiteit Gent in opdracht van VILT. Zo krijgt de landbouwer een score van 7,6 op 10 van de Vlaming, de sector krijgt 7,5 op 10. “Dat betekent niet dat er geen werkpunten zijn voor de landbouw. De perceptie over milieu blijft een belangrijk aandachtspunt. Bovendien leeft het idee breed dat de sector zijn stikstofuitstoot moet aanpakken”, zegt UGent-professor Gino Verleye die het onderzoek leidde.

4 juli 2023  – Laatst bijgewerkt om 4 juli 2023 21:47
Lees meer over:

Historiek

VILT houdt al 25 jaar lang de vinger aan de pols wat betreft het landbouwimago. Elke vijf jaar wordt in een grootschalige enquête gepolst naar het beeld dat de Vlaming heeft van de sector. De basis van de vragenlijst is al editie na editie dezelfde, actuele thema’s worden er telkens aan toegevoegd. Tijdens de laatste vijf onderzoeken mocht VILT rekenen op de expertise van professor Gino Verleye, verbonden aan de Vakgroep Communicatiewetenschappen van de Universiteit Gent.

In 1997 had nog bijna de helft van de Vlamingen een negatief tot zeer negatief beeld van land- en tuinbouw. Vooral de perceptie van milieu en dierenwelzijn, de belangrijkste drivers van het imago, waren op dat moment problematisch. In 2002 volgde er een kentering die zich ook in 2007 en 2012 verderzette. Hoewel nog een kwart van de Vlamingen landbouw als negatief percipieerde zien we toch dat de sector het op heel wat vlakken beter doet. Vooral de omgang met dieren wordt positiever beoordeeld en het cliché dat boeren “altijd klagen” verliest terrein. Het onderzoek van 2017 bracht evenwel aan het licht dat er voor het eerst in 20 jaar een lichte achteruitgang was van het imago.

Onderzoek 2022

Via een online survey werd een representatieve steekproef van 800 Vlamingen bevraagd in de periode van 12 december tot en met 16 december 2022. Dat betekent dat de dataverzameling plaatsvond op het moment dat de gevolgen van de oorlog in Oekraïne zeer duidelijk doorwogen. De burger werd geconfronteerd met enorme pieken in de energieprijzen en ook in de supermarkt begonnen de prijsstijgingen duidelijk voelbaar te worden. Daarnaast lag ook de coronacrisis, met toegenomen aandacht voor lokale voeding en de boer om de hoek, nog vers in het geheugen. Op landbouwvlak was er het uitgelekt voorstel voor mestactieplan van Vlaams omgevingsminister Zuhal Demir dat de verhoudingen tussen landbouw en natuur verder op scherp stelde. Want uiteraard was ook het stikstofdossier het hele jaar niet uit de actualiteit te branden. Het grote tractorprotest in Brussel en het bereiken van het stikstofakkoord vonden plaats na de dataverzameling.

Acht grote thema’s:

1.      Milieu

Een andere belangrijke driver voor het imago is milieu. We zien dat 25 procent van de Vlamingen land- en tuinbouw vandaag als milieuvervuilend percipieert (stabiel in vergelijking met 2017). Toch ziet ruim zes op tien dat landbouw de jongste jaren met steeds meer respect voor het milieu produceert. Het aandeel Vlamingen dat van mening is dat landbouw volledig moet overschakelen op biologische productie neemt af in vergelijking met vijf jaar geleden (29%). Zeven op tien Vlamingen is ervan overtuigd dat de landbouw in de toekomst een positieve bijdrage kan leveren aan milieu- en natuurdoelstellingen.

Rond gewasbescherming merken we iets opvallend op. Als we spreken over pesticiden is de perceptie duidelijk negatiever dan wanneer we spreken over gewasbeschermingsmiddelen. Zo is 55 procent van de Vlamingen van mening dat het huidig gebruik van pesticiden een gevaar betekent voor mens en milieu. Stellen we diezelfde vraag, maar vervangen we het woord pesticiden door gewasbeschermingsmiddelen, dan daalt dat percentage naar 34 procent. Als we het in landbouwcontext over pesticiden hebben, kunnen we eigenlijk concluderen dat het over gewasbeschermingsmiddelen gaat.   

S_DSC00464

2.      Dierenwelzijn

Op vlak van dierenwelzijn zien we dat slechts een kleine minderheid (10%) oordeelt dat de landbouwer vandaag zijn dieren niet met respect behandelt. In vergelijking met vijf jaar geleden verliest de perceptie dat dieren het beter hebben op kleinschalige landbouwbedrijven dan op grootschalige, terrein. Toch is bijna zes op tien Vlamingen ervan overtuigd dat dieren het beter hebben op kleinschalige dan op grootschalige landbouwbedrijven. Al is nog bijna de helft van de Vlamingen daarvan overtuigd (46%). Twee op drie Vlamingen vindt dat inkomenssteun aan landbouw gerechtvaardigd is als daar milieu- en dierenwelzijnseisen tegenover staan.

Slechts 13 procent van de Vlamingen vindt dat de sector in de toekomst moet stoppen met het kweken van vlees. Een derde onder hen vindt dat de landbouwsector werk moet maken van de eiwitshift door kikkererwten, soja, insecten, algen en vis te telen als alternatief voor vleesproductie. Gezien de aandacht die hier naartoe gaat op beleidsvlak en in de media blijft dat aandeel toch eerder beperkt.

Als we kijken naar het consumptiegedrag, dan zien we dat meer mensen aangeven dat ze minder vlees eten dan in het verleden. Het draagvlak voor kweekvlees (24%) en vleesvervangers op basis van eiwitfermentatie (19%) blijft relatief beperkt. Ook opvallend is dat Vlamingen minder bereid zijn om milieu- en diervriendelijke producten te kopen wanneer ze daar meer voor moeten betalen (33%) dan vijf jaar geleden. De verklaring daarvan kan wellicht gezocht worden in de enorme inflatie waar de burgers mee te maken kregen.

3.      Economisch belang

Het economisch belang van de landbouwsector wordt op een stabiel hoog niveau ingeschat (81%). Toch zien heel wat minder Vlamingen landbouw als onderdeel van een hele agrovoedingsketen die voor tewerkstelling en export zorgt (41%). De overtuiging dat landbouw mag produceren om te exporteren, gaat duidelijk achteruit. In 2017 was nog 79 procent akkoord met deze stelling, vijf jaar later gaat het om 65 procent. Ondanks de afnemende steun voor landbouwexport, neemt de perceptie dat in de toekomst enkel voor lokale markten moet geproduceerd worden, niet toe (24%).

De prijsvorming voor de boer wordt als problematisch gezien: slechts 12 procent van de Vlamingen is van mening dat landbouwers een eerlijke prijs krijgen voor hun producten. Dat aantal is nog kleiner dan in 2017. Slechts 11 procent van de Vlamingen vindt het niet gerechtvaardigd dat landbouwers overheidssteun krijgen om zo een leefbaar inkomen te hebben.

4.      Schaalvergroting

Als we kijken naar de schaalvergroting in de landbouw, dan zien we dat Vlamingen de sector duidelijk meer als familiaal zien dan als industrieel. Slechts 26 procent vindt dat landbouw kleinschalig moet zijn, al wil één op drie wel dat de landbouw breekt met het intensief landbouwmodel. Bijna zes op tien is van mening dat de landbouwer in de toekomst zijn producten rechtstreeks aan de consument verkoopt.

pachtwetkoolzaadgroenbedekkerlandschapgrond

5.      Open ruimte

Het overgrote deel van de Vlamingen blijft ervan overtuigd dat landbouw voor het behoud van de open ruimte zorgt. Gezien de beschikbare ruimte beperkt is, vindt minder dan een kwart van de respondenten dat natuur voorrang moet krijgen op landbouw. In 2017 was dat nog 33 procent. Voor 10 procent mag wonen voorrang krijgen op landbouw en voor 7 procent krijgt industrie voorrang. Ook deze percentages dalen tegenover vijf jaar geleden. Op de vraag of de stallen die vandaag de dag gebouwd worden eerder thuishoren op een industrieterrein dan op het platteland, antwoordt 24 procent ja. In 2017 was dat nog 28 procent. Minder dan vier op tien Vlamingen gelooft dat de landbouw van de toekomst ook in de stad produceert.

Als we polsen naar landbouw en het onderhoud van het platteland, dan vindt bijna zeven op tien Vlamingen dat landbouw daar een belangrijke rol in te spelen heeft. Maar vier op tien vindt dat daar ook een vergoeding moet tegenover staan. Voor de toekomst verwacht toch de helft van de Vlamingen dat landschapsonderhoud een aanvullend verdienmodel kan vormen. In 2017 was dat nog twee op drie respondenten.

6.      Groene energie

Maar één op drie Vlamingen ziet landbouw vandaag als een producent van groene energie. Nochtans produceert landbouw vandaag meer energie dan hij verbruikt. Toch zien ze potentieel, want zeven op tien zien land- en tuinbouwbedrijven als geschikte locaties voor groene energieproductie en de overgrote meerderheid is bereid groene stroom of groene warmte af te nemen van een boer uit de buurt. De landbouw van de toekomst moet zijn eigen energie produceren, meent twee derde van de Vlamingen. 70 procent is van oordeel dat landbouw een positieve bijdrage kan leveren aan de klimaatdoelstellingen.

drones in de landbouw

7.      Innovatie

De Vlaamse landbouw wordt eerder als modern dan als oubollig gepercipieerd. Slechts een zeer klein aantal Vlamingen ziet landbouw als niet-innovatief (6%). Ruim driekwart is van mening dat landbouw moet gebruikmaken van mechanisatie en technologie. Eén op twee Vlamingen ziet dat de modernisering in de landbouw zich in sneltempo doorzet. In de toekomst verwachten ze dat er meer gebruik zal gemaakt worden van nieuwe technieken als sensoren, GPS-technologie en dataverzameling.

S_DSC02126_mario vanhellemont

8.      Landbouwer

De empathie van burgers voor boeren is groot. Vandaag heeft acht op tien Vlamingen bewondering voor landbouwers. Zeven op tien vindt dat de boer ondergewaardeerd wordt in onze maatschappij. De perceptie van de klagende boer gaat duidelijk verder achteruit. Ook het idee dat landbouwers laaggeschoold zijn, verliest verder terrein. Terwijl meer Vlamingen ervan overtuigd zijn dat je vandaag een goede manager moet zijn om een landbouwbedrijf te leiden.

 Uitgelicht: stikstof

Gezien de actualiteit en de grote impact die het dossier heeft op de landbouwsector werd in een paar vragen ook gepolst naar de houding van de Vlaming over stikstof. Daaruit blijkt dat één op twee onder hen overtuigd is dat de landbouwsector meer moet doen om zijn stikstofuitstoot te doen dalen. Toch is slechts 30 procent akkoord dat landbouwbedrijven worden stopgezet wanneer hun impact op nabijgelegen natuur te groot is. Een iets groter percentage is van mening dat de overheid vergunningen mag stopzetten van landbouwbedrijven die een te grote impact hebben op natuur (35%). Gepeild naar de omvang van de veestapel, die als grote schuldige wordt aangewezen van het stikstofprobleem, dan zien we dat 32 procent vindt dat die te groot is. Dat is een groter aandeel dan in 2017, toen was slechts 22 procent die mening toegedaan.

Drie clusters

Bij elke imagostudie wordt er ook een clusteranalyse uitgevoerd om te kijken of we groepen in de samenleving zien die op een homogene manier naar landbouw kijken. Op basis van een aantal statistische analyse komen drie duidelijke groepen naar voor:

Cluster 1: jonge ongeïnteresseerden

Als we kijken naar het socio-demografisch profiel van deze groep, dan zien we dat het eerder om jonge mensen gaat die in de dorpskern wonen. Ze hebben geen uitgesproken opleidingsgraad en vaak hebben ze geen interesse in landbouw.

Het is de groep die landbouw de laagste score geeft: 6,8 op 10. Ook de landbouwer krijgt eenzelfde score. De mensen in deze groep hebben minder bewondering voor landbouw en schatten het belang van landbouw lager in. Zij zijn er meer van overtuigd dat natuur en industrie voorrang moeten krijgen op landbouw dan de andere clusters. Ze zien landbouw niet meteen als een producent van groene energie en willen liever niet naast een landbouwbedrijf wonen. Zij zijn er minder van overtuigd dat de boer begaan is met zijn dieren of dat hij zorgvuldiger omgaat met gewasbeschermingsmiddelen. Daarentegen hebben ze minder bezwaar tegen ggo’s.

Het milieubewustzijn van deze groep staat op een laag pitje. Zo beperken ze het minst hun verplaatsingen met het vliegtuig en letten ze niet op hun watergebruik in periodes van droogte. Dat vertaalt zich maar gedeeltelijk door in hun aankoopgedrag. Zo kopen ze minder biologische voeding, maar eten ze wel geregeld vegetarisch. Een globale duurzaamheidsscore zou hen wel helpen bij hun aankopen en ze zijn bereid meer te betalen voor milieu- en diervriendelijke producten.

Cluster2: positieve verdedigers

In deze groep zitten eerder oudere mensen die minder hoog opgeleid zijn. Ze wonen eerder landelijk en ze hebben veel interesse in landbouw, want ze volgen de sector op de voet.

Hun visie op landbouw is bijzonder positief. Ze geven de sector een score van 8,1 op 10, de landbouwer krijgt 8,3 op 10. Ze schatten het belang van landbouw het hoogst in en hebben ook het meest bewondering voor landbouw. Ze zien landbouw niet meteen als een vijand van de natuur en zijn ervan overtuigd dat de sector zorgvuldig omgaat met gewasbeschermingsmiddelen. Voor hen hoeft de landbouw niet kleinschalig te zijn. Het is de groep die het minst overtuigd is dat de stikstofuitstoot moet verlaagd worden en dat bedrijven moeten gesloten worden als hun impact op natuur te groot is. De boer is volgens hen begaan met zijn dieren. Landbouwers worden door deze groep mensen het minst als laaggeschoold gepercipieerd.

Op vlak van aankoopgedrag zien we dat ze geen milieu- of diervriendelijke producten kopen als die duurder zij. Ook bio wordt door deze groep het minst vaak gekocht. Prijs vormt voor hen het belangrijkste aankoopcriterium. Ze hebben geen interesse in kweekvlees en zeggen geen producten te kopen op basis van eiwitfermentatie. Hun aandacht voor het milieu is eerder beperkt. Ze zeggen dat ze hun gedrag niet laten beïnvloeden door klimaatverandering en hebben bijvoorbeeld minder oog voor het vermijden van verpakkingsafval. 

Cluster 3: bezorgde tegenstanders

De mensen in deze cluster zijn iets ouder en wonen eerder in de stad. Ze zijn hoogopgeleid en ze zeggen dat de problemen in de landbouwsector hen bezighouden.

Als het over landbouw gaat zijn ze er vooral van overtuigd dat landbouw kleinschalig moet blijven. Dieren hebben het volgens hen beter op kleinschalige dan op grootschalige bedrijven. De mensen in deze cluster zijn er ook het meest van overtuigd dat landbouw volledig moet overschakelen op de biologische productiewijze. Gewasbescherming zien ze als een gevaar voor mens en milieu en ze willen dat landbouw meer doet om zijn stikstofuitstoot te verlagen. Het zijn de grootste voorstander van inkomenssteun voor de landbouw als daar extra milieu- of dierenwelzijnseisen tegenover staan. Daarnaast willen ze ook dat het antibioticagebruik in de sector daalt en zijn ze gekant tegen ggo’s. Het is de groep met het meest vertrouwen in producten die rechtstreeks van de boer komen. Zij geven de landbouw 7,7 op 10, de landbouwer krijgt 7,9 op 10.

In deze cluster zijn de mensen heel bewust met milieu bezig. Ze laten hun gedrag het meest beïnvloeden door klimaatverandering. Zo beperken ze hun verplaatsingen met het vliegtuig en letten ze op hun watergebruik tijdens droge periodes. Daarnaast zijn ze gekant tegen voedselverspilling en vermijden ze verpakkingsafval. Kopen in de korte keten staat voor hen gelijk met het verkleinen van de milieu-impact. Het is dan ook de groep die het vaakst hun voeding in de korte keten aankoopt. Ook kopen ze vaak bio en letten ze op het land van herkomst en voedselkilometers. Een globale duurzaamheidsscore zouden ze als leidraad gebruiken. Daarnaast eet deze groep geregeld vegetarisch en staan ze open voor kweekvlees en producten op basis van eiwitfermentatie.

Conclusie

De score die de Vlaming aan de landbouw en de landbouwer geeft, was nog nooit zo hoog. Enerzijds zien we dat de perceptie over dierenwelzijn op het hoogste niveau in 20 jaar staat, maar de perceptie over milieu verbetert niet echt. Hier is dus nog werk aan de winkel. Toch is het duidelijk dat de empathie voor de boer enorm is toegenomen. De context voorafgaand aan de enquête heeft ongetwijfeld een impact gehad. Zo ontdekte de consument tijdens de coronacrisis opnieuw lokale voeding en de boer om de hoek. Daarnaast kwam ook de oorlog in Oekraïne die tot een enorme inflatie leidde. Dat voelen Vlamingen in hun portefeuille en dat zette sommige milieu- en klimaatambities onder druk. Voor het eerst sinds lang werden burgers ook geconfronteerd met het belang van voedselautonomie.

De segmentatie bracht ook hier de klassieke breuklijnen aan het licht: stad versus platteland en academisch geschoolden versus praktisch geschoolden. Beide groepen hebben een ander idee over waar de landbouw naartoe moet evolueren. De hoger opgeleide stedelingen willen vooral een landbouw die inzet op bio, korte keten en kleinschaligheid. De andere groep heeft relatief weinig problemen met het huidige landbouwmodel.

Een andere conclusie is dat er een vrij grote groep ongeïnteresseerden is die weinig voeling of interesse in landbouw heeft. Bovendien hebben ze relatief weinig aandacht voor het milieu. Dat strookt niet helemaal met de perceptie die is ontstaan door Youth for Climate. Deze groep meer betrekken bij de landbouwsector vormt dan ook een grote uitdaging. Wellicht kan meer inspelen op voeding en landbouw in het onderwijs, ook via beleving, voor meer aandacht zorgen.  

Bron: Eigen berichtgeving

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek