Ruimtebeslag door stallenbouw (deel 1)
duidingGrondgebonden landbouwbedrijven helpen de open ruimte vrijwaren en kunnen een aantrekkelijke bijdrage leveren aan het landschap. Denk bijvoorbeeld aan de fruitbloesems in Haspengouw en de glooiende akkers en weilanden in de Vlaamse Ardennen. Glastuinbouw en intensieve veehouderij drukken op een andere manier hun stempel op het landschap. In Merksplas komen buurtbewoners daar samen met de plaatselijke afdeling van Natuurpunt tegen in opstand. Een nieuw melkveebedrijf voor 1.500 koeien in de Markvallei stak het vuur aan de lont. Voor een debatavond die als thema ‘(Land)bouwen we de Kempen vol?’ kreeg, vond het plaatselijke actiecomité experten bereid om het ruimere plaatje te schetsen. In deel 1 maken we kennis met de scherpe visie van de Vlaamse Bouwmeester die intensieve veehouderij liefst van al wil verbannen van het platteland, met de genuanceerde kijk van de ondervoorzitter van het Algemeen Boerensyndicaat en met de link die door een bioboer werd gelegd tussen schaalvergroting en het heersende landbouwmodel.
Voor de vruchtbare grond moet je als landbouwer niet in de Noorderkempen zijn, en toch heerst er op het platteland een grote dynamiek. Zelfs zonder de afbakening van een glastuinbouwzone hebben tuinders zich er dicht bij elkaar gevestigd. In de minder dicht bevolkte gemeenten dichtbij de grens met Nederland zijn heel wat varkens- en pluimveehouders actief. Melkveehouders ook, want gras en maïs willen wel groeien op de zandgrond. West-Vlaanderen mag dan wel de meeste boeren en tuinders tellen, inzake glastuinbouw en intensieve veehouderij spant de provincie Antwerpen de kroon.
Het intensieve karakter van de Antwerpse landbouw maakt dat het spanningsveld tussen landbouw en landschap hier groter is dan elders. In Merksplas werd dat heel duidelijk toen een ondernemende landbouwer die reeds actief is in melkvee- en kalverhouderij plus mestverwerking zijn plannen ontvouwde voor nieuwbouw van een melkveestal voor 1.500 dieren. De vergunningsaanvraag maakte heel wat los in de omgeving en leidde tot de oprichting van het burgerplatform ‘Red de Markvallei’. Toen minister Joke Schauvliege begin dit jaar in beroep een vergunning afleverde, trok Natuurpunt met een eis tot vernietiging naar de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Een wandeling door het gebied eerder dit voorjaar bracht geld in kas voor het financieren van de procedureslag.
Met de debatavond ‘(Land)bouwen we de Kempen vol’ wou het actiecomité de discussie breder opentrekken dan deze ene vergunningsaanvraag. Inwoners van Merksplas kregen de kans om hun opinie af te toetsen aan de visie van experten en van belangenbehartigers. De landbouwstem werd vertolkt door het Algemeen Boerensyndicaat. Boerenbond werd betrokken bij de voorbereiding van de debatavond, maar gaf uiteindelijk verstek. Het inschrijvingsgeld van het talrijk opgekomen publiek was bestemd voor de rechtsprocedure tegen de melkveestal (van één van zijn leden). Dat verklaart waarom Boerenbond zijn medewerking weigerde hoewel het thema hen zeker aanbelangt. Op vraag van VILT spiegelt de organisatie de trends in land- en tuinbouw aan de strategische doelstellingen van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Daarover lees je meer in onderstaand artikel.
Lees ook: Groot deel van de inname van open ruimte is zonevreemd
Bouwmeester vindt grondloze veehouderij niet thuishoren op platteland
Namens de Vlaamse Bouwmeester lichtte Oda Walpot de strategische visie op het (nog niet goedgekeurde) Beleidsplan Ruimte Vlaanderen toe. Het maximaal vrijwaren van de open ruimte die ons rest, wordt de nieuwe leidraad voor ruimtelijke ontwikkeling in Vlaanderen. Walpot legt uit wat dit concreet betekent, ook voor landbouw: “Harde ruimtefuncties moeten zoveel mogelijk een plek krijgen binnen de reeds bebouwde ruimte. Projecten van verschillende overheden, organisaties en burgers moeten beter op elkaar worden afgestemd vanuit een geïntegreerde visie. Gebiedsprocessen zullen bepalen welke grenzen gesteld worden aan de ontwikkeling van bestaande en nieuwe landbouwbedrijven. Nieuwe inplantingen kunnen in principe in het agrarisch gebied, bij voorkeur binnen de bebouwde structuur. Zuinig ruimtegebruik staat steeds voorop.”
De strategische visie van de Vlaamse overheid heeft volgens Bouwmeester Leo Van Broeck het potentieel om voor verbetering van de ruimtelijke wanorde te zorgen. De uitdaging wordt om goede principes op alle beleidsniveaus consequent toe te passen, en toch ruimte te laten voor maatwerk. Walpot geeft het zinnetje ‘het agrarisch gebied moet voorbehouden worden voor beroepslandbouw’ als voorbeeld. “Mestverwerkers, toeleveranciers en voedingsbedrijven zijn geen landbouwbedrijven”, duidt ze aan waar het fout kan lopen.
De Vlaamse Bouwmeester tracht beleidsmakers er ook van te overtuigen dat intensieve veebedrijven geen plaats hebben op het platteland. Niet vanuit zijn visie op ruimtelijke ordening die alleen grondgebonden landbouwbedrijven compatibel acht met de open ruimte, en al evenmin vanuit zijn visie op landbouw en natuur. Daarin krijgt een halt toeroepen aan het biodiversiteitsverlies voorrang op “exportgerichte vleesproductie in megastallen”. “Slechts 6,4 procent van de oppervlakte van Vlaanderen is natuurgebied. Dat is het kleinste percentage van alle EU-lidstaten. In het Verenigd Koninkrijk is het met 29 procent heel wat meer. Mondiaal moet dat 50 procent zijn om het biodiversiteitsverlies te stoppen. In dichtbevolkte gebieden volstaat een derde van de oppervlakte, maar dan moet er in Vlaanderen nog steeds een grote oppervlakte natuur bijkomen.” Van Broeck laat er weinig twijfel over bestaan waar en ten koste van welke sector die ruimte gevonden kan worden.
Waarom zo licht gaan over economisch belang van de sector?
Als landbouwbedrijven morgen niet meer gewenst zijn vanwege hun vermeend industrieel karakter, dan kan de overheid volgens Paul Cerpentier (Algemeen Boerensyndicaat) maar beter werk maken van een sociaal plan. “Zonder primaire productie hebben ook de toelevering en voedingsindustrie hier geen bestaansrecht meer”, waarschuwt Cerpentier, terwijl die voedingsindustrie uitgegroeid is tot de grootste industriële werkgever in Vlaanderen. De ondervoorzitter van ABS reageert op de visie van de Vlaamse Bouwmeester, maar dat is geen beslist beleid. De taak van de Bouwmeester is namelijk de beleidsmakers prikkelen. In welke mate zijn visie werkelijkheid wordt, is koffiedik kijken en hangt onder meer af van de verkiezingsuitslag aanstaande zondag.
Paul Cerpentier hoopt dat er ontwikkelingsruimte voor landbouw blijft bestaan in Vlaanderen, maar heeft redenen om daarover ongerust te zijn: “De zoektocht naar een geschikte locatie voor een landbouwbedrijf is een lijdensweg. Sommige bedrijven moeten wijken voor natuurontwikkeling en stoten in hun zoektocht naar een andere locatie op het not-in-my-backyard-syndroom bij de nieuwe buren. Het verzet tegen een nieuwe inplanting beperkt zich niet tot het landschappelijk waardevol agrarisch gebied, maar kan zich overal in agrarisch gebied voordoen.”
Het groter worden van nieuwbouwprojecten in de landbouw verklaart Cerpentier door een tweedeling die zich stilaan aftekent in de Vlaamse landbouw. “Banken financieren geen nieuwe bedrijven met maar 2.000 vleesvarkens wegens niet meer leefbaar. Ofwel moet het groter, ofwel doet een bedrijfsleider aan verbreding.” Rond de stedelijke kernen kunnen boeren hun boterham verdienen met hoeveverkoop. Elders ligt dat moeilijker zodat het Algemeen Boerensyndicaat verlangt dat boeren zelf kunnen beslissen over hun bedrijfsontwikkeling, alle omstandigheden in acht genomen.
Milieunormen die de hinder van een veebedrijf beperken en normen die een vertaling zijn van maatschappelijke eisen zoals dierenwelzijn, verhogen de kosten voor de exploitant. Onrechtstreeks werkt dat schaalvergroting in de hand. “Je verdeelt de hogere kosten over meer dieren (en bijgevolg meer omzet)”, licht Cerpentier deze economische logica toe. In die zin kan een grote, nieuwe stal die open ruimte inneemt en het landschap aantast duidelijke milieu- en andere voordelen hebben ten opzichte van een veel kleinere maar oude stal. Zelfs voor het landschap kan de schaalvergroting in de landbouw positief uitdraaien.
Dat laatste lijkt contradictorisch, maar het team van de Vlaamse Bouwmeester deed die kennis op in een studie van Wageningen Universiteit. Als mogelijke voordelen worden genoemd dat koterijen verdwijnen en grote bedrijven meer mogelijkheden hebben om fauna en flora in hun bedrijfsvoering te verweven, bijvoorbeeld door een deel land uit productie te nemen in functie van akkervogels. Bovendien is de oppervlakte van het bouwblok niet allesbepalend voor de landschapskwaliteit. Ook de vorm en kleur van een stal en de erfbeplanting spelen een rol. Vergunningverlening is daarom altijd maatwerk.
Gezinslandbouw kan van boeren- of ondernemerstype zijn
Om de schaalvergroting in de landbouw beter te begrijpen, introduceerde bioboer en Boerenforum-woordvoerder Tijs Boelens het begrippenkader dat de Nederlandse professor-emeritus Jan Douwe Van der Ploeg (WUR) hanteert. Hij toont een driehoek met als uitersten kapitalistische landbouw, ondernemerslandbouw en boerenlandbouw. Geen enkel landbouwbedrijf beantwoordt zuiver aan één van die drie, maar het laat zich toch illustreren met praktijkvoorbeelden. Bij ‘boerenlandbouw’ kan je in Vlaanderen bijvoorbeeld denken aan een familiaal gerund landbouwbedrijf dat het voeder voor de koeien zelf produceert en hoevezuivel en rundvlees rechtstreeks aan de consument verkoopt. Ondernemerslandbouw is het grote zeugenbedrijf dat één schakel is in de Vlaamse varkensketen. De boer koopt veevoeder en verkoopt biggen. “Op zich is daar niets mis mee want het bedrijf is nog altijd in handen van de boer en kan gerund worden door een gezin.”
Bij de overneembaarheid van landbouwbedrijven van het ondernemerstype stelt hij zich wel vragen. Kan een jonge boer dat financieren, of krijgen investeerders door hun kapitaalinjectie de primaire productie in hun greep? Maakt vreemd kapitaal van de boer in feite een werknemer, dan kom je terecht in een derde type landbouw: kapitalistische landbouw. De afstand tussen landbouw en samenleving vergroot dan. Tijs Boelens vindt dat een reden tot bezorgdheid voor boerenorganisaties. “Zij moeten verbinden, bijvoorbeeld door te luisteren naar de samenleving als er gemord wordt over megastallen. Reageer dan niet met ‘elke boer heeft alle vrijheid nodig om zijn bedrijf te ontwikkelen’, maar sta er bij stil dat groei niet altijd goed is en zoek naar bedrijfsontwikkeling die geen (prijs)druk legt op collega-landbouwers. In de praktijk zie je dat boeren en tuinders gepusht worden in de richting van ondernemerslandbouw.” Dat is al gestart met het moderniseringsplan voor de landbouw (1971) van EU-commissaris Sicco Mansholt. Het Europese credo ‘nooit meer honger’ leidde tot een concurrentieslag die voor uitval in de landbouwsector zorgde.
De druk op landbouwbedrijven komt ook van buiten Europa, via handelsakkoorden en prijsvorming op wereldmarkten. Wie protesteert tegen de manier waarop onze landbouw zich daaraan aanpaste, moet volgens de bioboer het eigen consumptiepatroon in vraag durven stellen. Tijs Boelens: “Als burgers protesteren, hebben ze ook een plicht als consument. Een compleet vrije markt werkt niet voor boeren, dus moeten we het neoliberalisme en de globalisering aanvechten. Wees niet allen tegen iets, maar ook voor iets anders. Eis inspraak in de landbouwpolitiek, en weet dat het anders kan want wetenschappers toonden dat reeds aan met het IAASTD-rapport. De denktank onder leiding van voormalig VN-voedselrapporteur Olivier De Schutter concludeerde dat agro-ecologische landbouw die dichtbij de mensen staat ons op de beste manier van voedsel kan voorzien. Ik ben dus niet naïef.”