"Nieuw landbouwbeleid lijkt beter dan oude versie"
nieuwsHet toverwoord in de landbouwsector is ontkoppeling: de subsidies worden losgekoppeld van de productie. Vroeger kreeg een landbouwer geld voor iedere kilogram granen of vlees die hij produceerde. En hij kreeg er nog geld bovenop voor iedere kilo die hij exporteerde. Dat beleid heeft geleid tot de beruchte boterbergen en wijnplassen. Om die in te dijken werden productiequota ingesteld, onder meer voor de melkproductie.
Daarom de ontkoppeling. De landbouwers krijgen sinds enkele jaren hun subsidies grotendeels forfaitair. Op basis van het land dat ze bezitten en op basis van historische productiecijfers krijgen ze een bedrag, althans in de mate dat ze voldoen aan een reeks randvoorwaarden met betrekking tot dierengezondheid, milieubescherming, enzovoort. De Europese Unie is niet langer geïnteresseerd in wat en hoeveel ze produceren: telen ze maïs of graan, 100 ton of 1.000 ton, het is aan de landbouwer om te beslissen. De boer wordt opnieuw een ondernemer in plaats van een ambtenaar. In plaats van formulieren in te vullen moet hij luisteren naar de markt en zo zijn werk plannen.
De landbouworganisaties hebben die omwenteling met luid protest begeleid. Dat protest is echter vooral toe te schrijven aan de werkwijze van belangenorganisaties: voldoende vroeg en voldoende veel lawaai maken om zo de politieke onderhandelingen zo veel mogelijk in de eigen richting bij te sturen. In werkelijkheid geven ook de boerenorganisaties toe dat het vorige beleid veel te veel regulering en veel te weinig markt inhield.
Die overdreven overheidsbemoeienis was om tal van redenen niet houdbaar. Ten eerste kostte het landbouwbeleid te veel geld. De belastingbetaler mocht diep in de buidel tasten, de consument kreeg in ruil geen lagere prijzen in de winkel, integendeel. Zeker met de uitbreiding van Europa naar het arme Oosten was die subsidiepolitiek onhoudbaar. Ten tweede slaagde het landbouwbeleid maar ten dele in de doelstelling om de voedselproductie op een goed peil te brengen en te houden. Die doelstelling werd overdreven goed bereikt. Europa moest massaal voedsel exporteren naar andere landen, omdat de eigen boeren zoveel produceerden onder invloed van de subsidies.
Het Europees landbouwbeleid kwam daardoor onder vuur te liggen in de rest van de wereld. De zwakke landbouwlanden zagen in de Europese concurrentie een hinderpaal om hun sector uit te bouwen. De sterke landbouwlanden zagen oneerlijke concurrentie. Binnen de Wereldhandelsorganisatie werd de Europese positie onhoudbaar. Is het dan nu zoveel beter? Het is nog wat vroeg om die vraag met grote stelligheid te beantwoorden, maar het lijkt er volgens De Tijd wel op.
Doordat er een stevige subsidiepot blijft, kunnen landbouwers nog op rendabele manier hun werk doen. De eerste cijfers laten ook zien dat ze hun productie meer aanpassen aan de noden op de markt. De eerste jaren van het nieuwe landbouwbeleid waren bovendien allerminst gemakkelijk, door de voedselcrisis en de felle prijsstijging, gevolgd door een daling. Bovendien ziet het er naar uit dat het landbouwbeleid beter rekening houdt met milieu-eisen en met maatschappelijke noden, luidt de voorzichtige conclusie.(KS)
Bron: De Tijd