Nederlands landbouwinkomen 35 procent gedaald in 2008
Het inkomen van de Nederlandse land- en tuinbouwers is in 2008 met gemiddeld 35 procent afgenomen. Het jaar 2008 begon goed met hoge prijzen, maar in de loop van het jaar zette zich een prijsdaling in onder invloed van een grotere productie en afnemende export. Dat stelt het Nederlandse onderzoeksinstituut LEI in het Landbouw-Economisch Bericht 2009, de jaarlijkse rapportering over de stand van zaken in de landbouwsector.
Het aantal land- en tuinbouwbedrijven nam in 2008 verder af tot 75.160. Vooral in de glastuinbouw daalde het aantal bedrijven snel. Het LEI verwacht dat het totaal aantal bedrijven zal dalen naar zo'n 50.000 in 2020. Dit is vooral een gevolg van de toenemende schaalvergroting, een ontwikkeling die nog wordt versneld door de economische crisis. De totale agrarische sector was in 2007 goed voor 6 procent van de totale werkgelegenheid in Nederland. Naar verwachting zal dit percentage afnemen tot 4,2 in 2020.
Binnen de landbouw lijkt een tweedeling te ontstaan tussen steeds grotere bedrijven enerzijds en kleine(re) bedrijven anderzijds. Het zijn vooral de middelgrote bedrijven die relatief het snelst verdwijnen. Het aandeel grote bedrijven (meer dan 100 Nederlandse grootte-eenheden, nge) steeg sinds 1995 van 22 naar 30 procent.
Het aandeel kleine bedrijven (minder dan 40 nge) bleef in diezelfde periode gelijk (43 procent). Het aandeel van de middengroep (tussen 40 en 100 nge) daalde van 35 naar 28 procent. Of de geconstateerde tweedeling in grote en kleine bedrijven zich in de toekomst doorzet, is volgens het LEI moeilijk in te schatten.
Een deel van de kleine bedrijven zijn bedrijven die langzaam afbouwen. Hun aandeel blijft op peil door inkomsten van buiten het bedrijf, zoals werk buitenshuis, pensioen of een uitkering. De boerderij lijkt bij deze bedrijven meer hobby dan bestaansbron, aldus het LEI. Ook de verknochtheid aan de landbouwstiel kan een reden zijn om het landbouwbedrijf aan te houden.
Het aanbod aan 'plattelandsdiensten' lijkt ook toe te nemen. Het LEI krijgt van deze activiteiten zeer moeilijk een betrouwbaar kwantitatief beeld. Er lijkt een daling te zijn van natuurbeheer en verkoop aan huis, terwijl het aantal bedrijven met zorg of verwerking van producten licht is gestegen.
Boeren en tuinders hebben van 2001 tot 2005 geen rendement op het eigen vermogen gehaald, terwijl andere schakels in de keten dat wel wisten te behalen. Aan de uiteindes van de keten, bij de toeleveringsbedrijven en de supermarkten, worden de beste cijfers behaald. Supermarkten zitten op een rendement van 21,3 procent. Ook de agribusiness en groothandelaren halen een veel beter resultaat dan de primaire sector.
Bron: LEI / Agrarisch Dagblad