duiding

Frits Thissen - Nederlandse landbouwraad

duiding
"Landbouw heeft in Nederland en Vlaanderen dezelfde troeven en problemen"
9 januari 2012  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 15:53
Lees meer over:

Sinds 2008 heeft Vlaanderen geen diplomatieke vertegenwoordigers voor landbouw meer. Nederland kent wel nog dergelijke landbouwraden in het buitenland. Als grote landbouwexporteur blijkt het land weinig geld vrij te maken voor exportpromotie, maar investeert het nog steeds in diplomatieke vertegenwoordigers, zeker nu economische diplomatie een belangrijke activiteit van ambassades is geworden. Frits Thissen, de Nederlandse landbouwraad in België, houdt zich in Brussel vooral bezig met beleid- en standpuntuitwisseling tussen Nederland en België en het bevorderen van de economische samenwerking tussen beide landen. Of Vlaamse boeren wat van hun Nederlandse collega’s kunnen leren of omgekeerd, laat Thissen in het midden. Wel wil hij kwijt hoe de Nederlandse agrarische sector omgaat met maatschappijkritiek en druk op de schaarse open ruimte.

Kan u ons uitleggen wat uw functie precies inhoudt?
Als Nederlandse landbouwraad in Brussel heb ik de betrekkingen met zowel België als Luxemburg op de beleidsdomeinen landbouw, visserij, plattelandsontwikkeling, voedselveiligheid, dier- en plantgezondheid, natuur en bosbouw onder mijn hoede. Concreet betekent het dat ik oog en oor ben voor de Nederlandse minister van Landbouw en Handelspolitiek, Henk Bleker. Dat betekent in het bijzonder dat belangrijke zaken op het vlak van landbouw-, visserij-, natuur- en voedselveiligheid, maar bijvoorbeeld ook consumentengedrag worden opgepikt en doorgespeeld naar Den Haag. Anderzijds ben ik hier ook om Nederlandse standpunten uit te dragen en bijvoorbeeld te kijken hoe beide landen kunnen samenwerken op het vlak van economie en onderzoek. En dan zijn er nog de handelscontacten als derde belangrijk aspect van mijn functie. België is na Duitsland en het Verenigd Koninkrijk de derde agrarische exportbestemming van Nederland. Dat is de verdienste van onze bedrijven, maar waar mogelijk kan ik een helpende hand toesteken om de handel wat te faciliteren. En dan vergeet ik nog bijna de protocollaire verplichtingen die ik vervul wanneer Nederlandse ministers of delegaties naar Brussel komen.

Waarom behoort promotie van land- en tuinbouwproducten niet tot uw takenpakket?
export ajuinen1.jpgHandelsbevordering maakt wel een – beperkt deel – van mijn taak uit. Het zou een belangrijker onderdeel van mijn taak zijn wanneer ik zou werken in een land met een door de staat gedomineerde economie. Dat is noch in België noch in Luxemburg het geval. Daarnaast vinden we in Nederland dat handelspromotie in de eerste plaats een taak van het bedrijfsleven zelf is, ook in de agrarische sector. Er is wel wat ‘voorwaardenscheppend’ beleid om bijvoorbeeld Nederlandse bedrijven op weg te helpen in het buitenland. Deelname aan beurzen of handelsmissies kan op deze wijze gefaciliteerd worden. Een promotieorgaan voor land- en tuinbouwproducten zoals VLAM, het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing, kennen wij niet. Vroeger trok het landbouwministerie geld uit voor promotie, maar dat budget verschrompelde omdat de Nederlandse overheid wil dat bedrijven op dat vlak hun eigen boontjes doppen. Hoewel Nederland de tweede grootste exporteur ter wereld van land- en tuinbouwproducten en voedingsmiddelen is, besteden wij dus bijzonder weinig geld aan handelspromotie. Andere inspanningen om markttoegang te verwerven, worden er evenwel des te meer geleverd. Ik verwijs naar de vaak succesvolle pogingen om veterinaire en fytosanitaire handelsbelemmeringen uit de weg te ruimen. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft na het ministerie van Buitenlandse Zaken voor landbouw de meeste diplomatieke vertegenwoordigers (34) in het buitenland. In 2010 bedroeg de Nederlandse agrarische exportwaarde 66,8 miljard euro, enkel de Verenigde Staten deden het beter. Naast de eigen productie, wordt ook een aanzienlijk deel ingevoerd, verwerkt en weer uitgevoerd met toegevoegde waarde. Dat verklaart waarom Nederland 41 miljard euro land- en tuinbouwproducten importeert.

"Nederlandse landbouwraden verblijven in Berlijn, Londen, Parijs, maar evengoed in Moskou, Caïro en Abu Dhabi"

In welke landen wordt Nederland vertegenwoordigd door een landbouwraad? Heeft dat te maken met export-, dan wel andere belangen?
Vroeger waren alle landbouwraden vooral bezig met exportbevordering. Vandaag is de invulling van onze functie sterk afhankelijk van de ontwikkelingsstatus van het land waar wij verblijven. Collega’s van mij resideren in Berlijn, Londen, Parijs, Madrid, Boedapest, Praag, Moskou, Caïro, Johannesburg, Abu Dhabi, New Delhi, Bangkok, Beijing en dan is mijn lijstje nog niet half afgewerkt. Landbouwraden in staatseconomieën hebben hun handen vol met het vlot trekken van de handel. In nieuwe lidstaten van de EU hebben wij naast handel ook oog voor beleid. In de oude EU-lidstaten primeert beleid- en standpuntuitwisseling. Voorheen was ik zelf actief in de VS. Daar willen ze bijvoorbeeld meer weten over de geavanceerde glastuinbouw in Nederland. In Rwanda en Zuid-Afrika zijn de landbouwraden vooral bezig met agrarisch ontwikkelingsbeleid, opnieuw iets heel anders dus. Het beeld is tegenwoordig heel gediversificeerd, maar dit zijn allemaal facetten van wat wij nu economische diplomatie noemen. En daar leveren Landbouwraden een belangrijke bijdrage aan.

Is de land- en tuinbouw in Nederland en Vlaanderen op dezelfde leest geschoeid? Zijn we met andere woorden bondgenoten in de hervorming van het Europees landbouwbeleid?
verstedelijking1.jpgIn sectoren zoals de glastuinbouw en varkenshouderij zijn bedrijven in Nederland misschien grootschaliger dan in Vlaanderen, maar voorts zie ik vooral sterke gelijkenissen, met name het intensieve en op export gerichte karakter van de sector. We ervaren ook allebei een vergelijkbare problematiek: het Nederlandse en Vlaamse platteland is sterk verstedelijkt. Dat valt buiten het algemene patroon binnen en buiten Europa waar het platteland meestal nog een groot landbouwgebied is. Het Europees landbouwbeleid is vaak gericht op die realiteit zodat Vlaanderen en Nederland er samen moeten over waken dat hun land- en tuinbouw niet uit de boot valt bij de vormgeving van het beleid. Datzelfde geldt ook voor de milieugevolgen van het intensieve karakter van de Nederlandse en Vlaamse land- en tuinbouw, zoals tot uitdrukking komt in de mestproblematiek. Ook hier moeten Nederland en Vlaanderen flink op hun tellen passen om er voor te waken dat hun belangen in het grotere EU-geheel niet ondergesneeuwd raken. In het debat over de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zitten er dus zeker aspecten waarin Nederland en België gezamenlijk optrekken, neem maar de discussie over de invulling van de vergroening van de eerste pijler van het GLB en de naar ons beider idee disproportionele korting op de eerste-pijler-enveloppe.

"Door hun ondernemerszin gaan onze landgenoten in het buitenland op grotere schaal boeren"

Kunnen Vlaamse land- en tuinbouwers wat leren van hun Nederlandse collega’s?
Dit vind ik een moeilijke vraag. Ik wil niet tot de groep Nederlanders behoren, waarvan de mensen in Vlaanderen zeggen dat ze het allemaal beter weten. Mijn echtgenote en ik wandelen veel in zowel Vlaanderen als Wallonië en ik ben oprecht onder de indruk van de wijze waarop Belgische boeren hier voortdurend in de weer zijn met landbouwproductie, maar ook met de ‘productie’ van natuur en landschap. Pluspunten van Nederlandse land- en tuinbouwers zijn dat zij tot de hoogst opgeleide in Europa behoren. De meeste bedrijven kiezen voor specialisatie. Door hun ondernemerszin schrikt een aantal onder hen er zelfs niet voor terug om in het buitenland op grotere schaal verder te boeren. Nederlandse melkveehouders vind je bijvoorbeeld in Bretagne, Portugal tot Ohio in de VS. Ook is de verticale integratie in de verschillende bedrijfskolommen vergevorderd, hetgeen tot gevolg heeft dat boeren beter in staat zijn te reageren op signalen uit de markt. Tot slot is onderzoek en ontwikkeling ontzettend belangrijk voor de Nederlandse land- en tuinbouw. Wageningen Universiteit is gekend ver voorbij onze landsgrenzen. Positief is ook dat onze land- en tuinbouwers effectief aan de slag gaan met de kennis die daar verworven en verspreid wordt door middel van een doeltreffend systeem van onderzoek, voorlichting en onderwijs dat sinds de grote landbouwcrisis van 1880 onderdeel van de ruggegraat van het Nederlandse landbouwbeleid is.

Welke Vlaamse spitsvondigheid zou u zo toegepast willen zien door de Nederlandse staatssecretaris van Landbouw?
Boeren op een kruispunt1.pngEr zijn tal van zaken die wij van Vlaanderen hebben opgestoken, maar vaak gaat dat ongemerkt, want dankzij de intensieve samenwerking durf ik spreken van een soort ‘kruisbestuiving’. Toch zijn er ook zaken die wij in Nederland (nog) niet kennen zoals de vzw Boeren op een Kruispunt, de hulporganisatie voor boeren en tuinders in crisis. Al zeg ik er direct bij dat ik dit soort organisaties in Nederland niet zo gauw zie ontstaan als resultaat van een overheidsinitiatief. In Nederland vinden wij dit soort zaken meer op het terrein van het maatschappelijk middenveld liggen, waartoe onder meer de boerenorganisaties in Nederland behoren. Ik voeg er graag aan toe dat het aantal faillissementen in de Nederlandse agrarische sector bijzonder laag ligt in vergelijking met andere sectoren, ook in moeilijke jaren. Tussen 2000 en 2008 waren er jaarlijks minder dan 50 land- en tuinbouwbedrijven die failliet gingen. In de laatste twee jaar is dat gestegen naar gemiddeld 90 per jaar met een duidelijke piek in de tweede helft van 2009 en het eerste kwartaal van 2010. De situatie in de Nederlandse glastuinbouwsector is wel nijpend omdat ik bang ben dat de EHEC-crisis voor een aantal bedrijven de allerlaatste reserves heeft uitgeput. Vergelijkbaar met de ontwikkeling in België wordt in Nederland elk jaar drie procent van de land- en tuinbouwbedrijven stopgezet.

"Aan hetzelfde zeel trekken in moeilijke dossiers"

Welke dossiers zijn voor u belangrijk? Kan overleg hieromtrent het Nederlandse en Vlaamse landbouwbeleid wederzijds versterken?
Zoals gezegd trekken Nederland en België samen op in het debat over de hervorming van het Europees landbouwbeleid. Daar sporen onze belangen deels, maar wij kunnen ook verschillen niet ontkennen. Vlaanderen en Nederland proberen ook aan hetzelfde zeel te trekken in moeilijke dossiers zoals de Nitraatrichtlijn en in crisistijden zoals de varkenshouderij en de groentesector ervaren. Op de gezamenlijke agenda staan ook grensoverschrijdend natuurbeleid, dierziekten en duurzaamheid, bijvoorbeeld duurzaam voedsel en voedselverspilling en de bijdrage van duurzame landbouw aan een ‘biobased economy’.

In Nederland wordt om de haverklap gediscussieerd over dierenwelzijn en megastallen in het landschap. Is de druk van de maatschappij op de boer in Nederland (nog) groter dan in Vlaanderen?
buurtprotesteine.jpgBurgerprotesten hebben zeker te maken met het verstedelijkte platteland waar ik het eerder over had. In zo’n omgeving ligt de belangenafweging bij vergunningverlening veel moeilijker en kunnen er sneller conflicten ontstaan. De boodschap dat factoren als milieu, dierenwelzijn en volksgezondheid wel eens veel beter af zouden kunnen zijn met meer grootschalige productie-eenheden kan in zo’n klimaat zelfs olie op het vuur betekenen. Maar er zijn denk ik op dit moment weinig voormannen in de agrarische sector die vinden dat maatschappelijke randvoorwaarden geen rol zouden moeten spelen in het agrarisch productieproces. Er is het besef dat een maatschappelijke rechtvaardiging voor de Europese landbouwsubsidies geboden is. In deze discussie verdienen de landbouworganisaties in Nederland en België een pluim want zij zetten hun hakken niet in het zand, maar voeren op deze gebieden een offensief beleid en gaan expliciet de dialoog aan met dierenrechtenorganisaties en met de natuurbeweging.

Behalve maatschappelijke druk is er ook druk op de schaarse open ruimte door verstedelijking, industrie, natuur en recreatie. Hoe gaat het landbouwbeleid in Nederland daar mee om? Is er nog ruimte om goed te boeren in het buitengebied?
Nederland heeft traditioneel in een aantal sectoren gekozen voor de zogenaamde clusterbenadering, in de glastuinbouw (thans 'greenports' genaamd) en in de intensieve veehouderij. In dergelijke gebieden zijn productie, kennis, voorlichting en onderwijs en toelevering samengebracht. Als een reactie op de uitbraak van een aantal dierziekten tijdens de voorbije 15 jaar zoals varkenspest, vogelgriep en mond-en-klauwzeer zijn de zogenaamde reconstructiegebieden voor intensieve veehouderij ontstaan. Op de zandgronden van Brabant en Gelderland vind je de meeste varkens- en pluimveebedrijven. Die concentratie van intensieve veehouderij ging gepaard met de stopzetting van bedrijven en de schaalvergroting van andere. Zowel het risico op dierziekten als milieudruk zijn door die ruimtelijke maatregelen afgenomen en beter controleerbaar. Het landbouwareaal zal zeker niet uitbreiden, maar sommige bedrijven zullen verdwijnen zodat andere land- en tuinbouwers kunnen uitbreiden. Die herstructurering en schaalvergroting maakt dat er zeker nog ruimte is om goed te boeren in Nederland...en dat geldt allicht ook voor Vlaanderen.

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek