Jannes Maes - voorzitter CEJA

"Het is van groot belang dat jonge landbouwers alle kansen krijgen"
4 december 2018  – Laatste update 4 april 2020 15:54
Lees meer over:

Waar ook in Europa delen jonge landbouwers dezelfde zorgen. Toegang tot grond, kapitaal en kennis ervaren zij als de grootste obstakels. Oost-Vlaming Jannes Maes spreekt als voorzitter van CEJA namens twee miljoen jonge ondernemers in land- en tuinbouw. Tijdens een informele Landbouwraad krijgt hij de kans om zich rechtstreeks tot de landbouwministers uit de EU-lidstaten te richten. De grote achterban van CEJA heeft tot gevolg dat de standpunten die Maes vertolkt een compromis zijn. Wanneer de Europese natuurkoepel BirdLife CEJA en Copa-Cogeca andermaal probeert weg te zetten als vertegenwoordigers van ‘de industriële landbouw’ verliest de diplomaat in Jannes Maes het van de boerenzoon op een familiaal melkveebedrijf in Aalter: “Ze mogen het niet eens zijn met onze boodschap, maar dienen wel te beseffen dat wij de boeren vertegenwoordigen. Wat CEJA en Copa-Cogeca vertellen, doet er dus wél toe.” 

Alle wegen en binnenwegen van Aalter naar Brussel kent Jannes Maes ondertussen als zijn broekzak. Sinds hij voorzitter werd van CEJA (medio 2017) reist hij vaak naar zijn bureau in Brussel, en naar de de Europese instellingen. Belangenverdediging is zijn opdracht en hij kwijt zich plichtsbewust van die taak gelet op de twee miljoen jonge boeren en tuinders die op CEJA rekenen om hun stem in Brussel te laten horen. Jannes staat er niet alleen voor. Hij krijgt de steun van vier vicevoorzitters die hun functie bij CEJA combineren met het runnen van of helpen op een landbouwbedrijf: Iris Bouwers uit Nederland, Christoph Daun uit Duitsland, Tomas Fénix uit Tsjechië en Sean Finan uit Ierland.

Net zoals Jannes hebben zij hun sporen verdiend in de belangenverdediging van jonge boeren bij hun nationale federaties. Voor de Oost-Vlaming is dat Groene Kring, waar hij internationaal vertegenwoordiger was en het Europees landbouwbeleid opvolgde via koepelvereniging CEJA. Bij zijn aanstelling als voorzitter zei Jannes Maes: “Het is van groot belang dat jonge boeren alle kansen krijgen.” Omdat CEJA en nationale jongerenorganisaties zoals Groene Kring al jarenlang op diezelfde nagel kloppen, geraakt stilaan iedereen daarvan overtuigd. Bij de vorige hervorming van het Europees landbouwbeleid (2014-2015) werd een extraatje aan inkomenssteun voorzien voor jongeren, in de eerste vijf jaar nadat ze van start zijn gegaan als landbouwer. 

Het was Jannes zijn voorganger Joris Baecke die de top-up voor jonge landbouwers uit de brand sleepte. Vandaag is Baecke nog steeds actief in de belangenverdediging (bij ZLTO en LTO), wat hij combineert met een akkerbouwbedrijf in Zeeland dat hij samen met zijn echtgenote runt. Ook Jannes Maes is een manusje-van-alles want voor zover zijn dagen nog niet gevuld zijn met het CEJA-voorzitterschap verricht hij werk achter de schermen voor VPOV, een producentenorganisatie voor varkenshouders, en springt hij op drukke momenten bij op het ouderlijk melkveebedrijf in Aalter. Voordien werkte hij als ‘herd manager’ op een groot melkveebedrijf in Nederland en een melkvee- annex kalverbedrijf in Kasterlee. Dat was niet verenigbaar met de drukke agenda van een CEJA-voorzitter. “Voorzitter zijn van CEJA is vrijwilligerswerk. Er staat enkel een onkostenvergoeding tegenover”, maakt Jannes duidelijk dat de toekomst van jonge landbouwers hem de investering in tijd en gederfde inkomsten waard is.  

toekomst boerenprotest_geVILT.jpg

Maes vindt het belangrijk dat actieve landbouwers zich blijven engageren voor bestuursfuncties. “De modale boer daartoe bereid vinden, wordt minder en minder evident. Het ouderlijk melkveebedrijf is zo georganiseerd dat mijn broer en vader het werk met hun twee aan kunnen. Wanneer het erg druk is, dan spring ik bij. Voor een landbouwer-bedrijfsleider kan de combinatie met een bestuursfunctie lastiger zijn. Het is mijn bezorgdheid dat boeren-bestuurders niet allemaal uitbollende boeren zijn, of halve hobbyboeren, en evenmin alleen de bedrijfsleiders van hele grote landbouwbedrijven die kunnen terugvallen op personeel.”

Zelf vindt Jannes het een verrijking dat hij voeling kan houden met de landbouwpraktijk. Wie kan beter de belangen van boeren en tuinders verdedigen dan een collega-landbouwer? Toch wil niet iedereen geloven dat de standpunten van CEJA maar bijvoorbeeld ook van Copa-Cogeca overeenkomen met hetgeen de gemiddelde (jonge) landbouwer in Europa denkt. In de verhitte discussies over het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2020 durft natuurkoepel BirdLife dat in twijfel trekken. “De belangenverdedigers van de gangbare landbouw worden door hen weggezet als de spreekbuizen van de industriële landbouw. Gelukkig weten de beleidsmakers beter”, zegt Jannes, die naar eigen zeggen geen probleem heeft met kritiek maar wel met het demoniseren van de gesprekspartner.

Bij de vorige GLB-hervorming haalde CEJA met de top-up voor inkomenssteun aan jonge landbouwers zijn slag thuis. “Voor het beleid na 2020 zetten we sterk in op een aangescherpte definitie van het begrip ‘actieve landbouwer’. Al blijven we natuurlijk ook hameren op het belang van jongeren en een geslaagde generatiewissel in de landbouwsector”, verklapt Jannes zijn politieke agenda. “Voor het eerst is de generatiewissel één van de hoofddoelstellingen in de ontwerptekst van het nieuwe Europese landbouwbeleid. Daar ben ik trots op, want dit is het resultaat van volgehouden lobbywerk door CEJA en door de nationale jongelandbouwersorganisaties.” De voorzitter van CEJA beseft dat het werk nog maar half af is: “Nu mag maximum twee procent van de nationale enveloppe uit pijler I (inkomenssteun) gereserveerd worden voor de top-up aan jonge landbouwers. Na 2020 zou dat minimaal twee procent zijn. Dat is een verbetering, maar we mogen ons niet blij laten maken met een dode mus want het zou nog altijd niet meer dan twee procent kunnen zijn.” 

grafiek landbouwpopulatie_geVILT.jpg

Jongerenorganisatie Groene Kring brengt jeugdige boeren en tuinders samen en verdedigt de belangen van wie jonger dan 35 jaar is. Zo zijn er te weinig bedrijfsleiders in de Vlaamse land- en tuinbouw en dat probleem stelt zich in gans Europa. Amper zes procent van de boeren en tuinders in de EU is jonger dan 35 volgens cijfers waarop EU-commissaris Phil Hogan voortgaat. Dat steekt schril af tegen de 31 procent landbouwers die 65 jaar of ouder zijn. In sommige landen is het met de leeftijdspiramide in de landbouw nog slechter gesteld dan in Vlaanderen, waar de gemiddelde landbouwer 55 jaar oud is. “Zijn er in een lidstaat te weinig jongeren om twee procent van de inkomenssteun voor hen te reserveren, dan laat de Europese Commissie een transfer van deze middelen naar pijler II toe. Daar kan het geld ingezet worden voor investeringssteun aan jonge bedrijfsleiders, of voor andere jongeren-specifieke maatregelen”, weet Jannes Maes. In Vlaanderen gaat ongeveer 2 procent van de inkomenssteun uit pijler I als top-up naar jonge landbouwers. In pijler II wordt circa 8 à 10 procent van het budget gereserveerd voor vestigingssteun aan starters.

Zolang het aandeel jongeren in de boerenpopulatie niet stijgt, is het werk van organisaties als CEJA en Groene Kring niet af. “Dat percentage is geen doel op zich”, merkt de voorzitter van CEJA op, “al zal het automatisch stijgen wanneer je de bedrijven van jongeren en nieuwkomers in de sector gaat versterken en leeftijdsgenoten zien dat je met landbouw je boterham kan verdienen. Liever 5 procent jonge landbouwers met een goed draaiend bedrijf dan 10 procent jongeren die gelokt worden naar de sector maar het na tien teleurstellende jaren voor bekeken houden.” In het GLB-voorstel van de Europese Commissie staat 4,5 procent jonge landbouwers als strategische doelstelling ingeschreven, en 7 procent na zeven jaar nieuw beleid.

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek