Onrust over studie naar lagere drempels nitraatresidu

Karlos Callens (Open Vld) en Tinne Rombouts (CD&V) vroegen meer uitleg aan minister van Leefmilieu Joke Schauvliege over de procesfactorenstudie van VLM. Zij toonden zich bezorgd over de haalbaarheid voor de landbouw van de lage nitraatresiduwaarden die in de studie naar voor geschoven worden. De studie werd bij ABS en Boerenbond op felle kritiek onthaald.
30 mei 2011  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 14:59
Lees meer over:

Karlos Callens (Open Vld) en Tinne Rombouts (CD&V) vroegen meer uitleg aan minister van Leefmilieu Joke Schauvliege over de procesfactorenstudie van VLM. Zij toonden zich bezorgd over de haalbaarheid van de lage nitraatresiduwaarden die in de studie naar voor geschoven worden om nitraatuitspoeling naar het oppervlaktewater tegen te gaan. De studie werd bij ABS en Boerenbond op felle kritiek onthaald.

De studie werd in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) uitgevoerd door een consortium van de K.U.Leuven en de Bodemkundige Dienst van België waarbij ook het Duitse onderzoekscentrum Jülich betrokken was. Om nitraatuitspoeling uit de bodem naar het oppervlaktewater tegen te gaan, stelt de procesfactorenstudie nitraatresidunormen voorop die een stuk lager liggen de 90 kg stikstof per hectare die momenteel gehanteerd wordt. Uit de cijfers blijkt dat de normen die naar voor geschoven worden, variëren van 29 (bieten op zandgronden) tot 90 kg stikstof per hectare (gras op niet-zandgronden).

"De studie houdt geen rekening met de risico's voor de boer, enkel met de risico's voor het milieu. Voor Boerenbond kan er geen sprake van zijn dat de overheid op basis van deze studie de nitraatresidudrempelwaarden ter discussie stelt", reageert voorzitter Piet Vanthemsche. ABS-voorzitter Hendrik Vandamme ziet vooral de groenteteelt op lichtere gronden in gevaar komen. "Voor groenteteelt zonder afvoer van oogstresten residuwaarden van 30 tot 37 kg en in niet-zandgronden van 37 tot 46 kg stikstof per hectare hanteren, is compleet onrealistisch, totaal onaanvaardbaar en betekent het einde van de groenteteelt in Vlaanderen", meent Vandamme.

Parlementslid Karlos Callens pikt de kritiek op en wil van Schauvliege weten wat de gevolgen zijn van de studie. Tinne Rombouts stelt vast dat er in de studie geen enkele weging of meting is gebeurd naar haalbaarheid of consequenties voor de landbouwsector. "Als het nitraatresidu als sensibiliserend instrument totaal onhaalbaar wordt voor de mensen die ermee moeten werken, dan wordt het instrument waardeloos", meent Rombouts. Sp.a-parlementslid Bart Martens is overtuigd dat de landbouwers er belang bij hebben om de nitraatresiduwaarden waar ze op het einde van het seizoen op zullen worden afgerekend, snel te kennen. "Met het oog op sensibilisering moeten we die studie snel vertalen in nieuwe nitraatresidunormen", aldus Martens.

Bij de onderhandelingen omtrent het vorige mestactieplan discussieerde Vlaanderen met de Europese Commissie over de vereiste nitraatresidudrempelwaarden in de bodem om geen overschrijdingen meer te hebben van de toegelaten maximum nitraatconcentratie van 50 milligram nitraat per liter. De Europese Commissie eiste in 2006 dat Vlaanderen onderzoek zou doen naar de transformatieprocessen en verdunning die nitraat ondergaat bij het transport naar het oppervlaktewater. De mate van transformatie en verdunning wordt uitgedrukt in de zogenaamde procesfactor, die beschreven wordt in de studie die inmiddels verscheen.

"De resultaten van de procesfactorenstudie moeten worden vertaald naar het beleid", zegt minister Schauvliege, "maar wat er met de studie gebeurt, wat dat op het terrein betekent en hoe we die omzetten, is nog niet bepaald." In het actieprogramma in het kader van de Nitraatrichtlijn is opgenomen dat deze studie moet worden overgemaakt aan het directoraat-generaal Leefmilieu van de Europese Commissie van zodra ze beschikbaar is, wat volgens Schauvliege op 13 mei gebeurd is.

Het actieprogramma stelt verder dat Vlaanderen ten laatste tegen 30 juni 2011 een voorstel tot aanpassing van de nitraatresidudrempelwaarden zal voorleggen aan het directoraat-generaal Milieu van de Europese Commissie. Afhankelijk van de verkregen resultaten, stelt het actieprogramma dat gedifferentieerde nitraatresidudrempelwaarden, al dan niet gebieds- of teeltgericht, tijdens MAP4 geleidelijk kunnen dalen.

Schauvliege acht het daarbij van belang na te gaan wat de effecten zijn van de huidige verstrengde bemestingsnormen op het nitraatresidu in de bodem en de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. "Die resultaten moeten bepalen of er aanwijzingen zijn voor een bijsturing", zegt Schauvliege. "Uit de discussie in een technische werkgroep bleek duidelijk dat omzichtigheid geboden is bij de vertaling van de studie in beleid", voegt Schauvliege toe. Ook de Europese Commissie gaat er volgens haar mee akkoord dat er stap voor stap wordt gewerkt. Er wordt in die technische werkgroep verder gewerkt aan de vertaling naar het beleid.

"We zetten in op ondersteuning en begeleiding van landbouwers", besluit Schauvliege. Het systeem is er op gericht om met de voorziene begeleidende maatregelen bedrijven met hoge nitraatresiduwaarden te sturen naar een daling van de gemeten nitraatresidu's. "De geloofwaardigheid van het begeleidingssysteem bij de sector is essentieel om op het terrein tot een correct gebruik te komen en resultaten te kunnen oogsten", beseft de minister. Het blijft volgens haar een uitdaging om ervoor te zorgen dat de doelstellingen voor de waterkwaliteit gehaald worden, terwijl de residunormen voor de landbouwsector toch haalbaar blijven.

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek