Toon Denys (gedelegeerd bestuurder VLM) & Ria Gielis (afdelingshoofd Mestbank)

duiding
“Zie de Mestbank als een instrument dat de landbouw aan een goede waterkwaliteit helpt”
9 december 2013  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 15:53
Lees meer over:

De Vlaamse Landmaatschappij viert dit jaar haar 25-jarig bestaan maar haar geschiedenis gaat terug tot in 1935, het jaar waarin de Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom werd opgericht. Midden de jaren ’50 startte de federale voorloper van VLM met ruilverkavelingen die structuur brachten in het versnipperde landbouwareaal. Bij de regionalisering in 1988 kreeg VLM naast ruilverkaveling ook landinrichting als instrument. Sindsdien is de instrumentenkoffer verder uitgebreid en profileert VLM zich als de motor van het plattelandsbeleid. Gedelegeerd bestuurder Toon Denys gunt ons een blik achter de schermen. Met Ria Gielis, afdelingshoofd van de Mestbank, praten we over de cowboys die de inspanningen van een grote groep landbouwers voor een betere waterkwaliteit tenietdoen. En we blikken vooruit op MAP5.

Een organisatie die 25 jaar bestaat, wil er allicht evenveel jaren bij doen. Gaat dat gepaard met een lange termijnvisie op het platteland? Of is dat moeilijk, als beleidsuitvoerder?
Toon Denys: Die visie op het platteland vind je in de beleidsplannen van de regering. Daarbinnen speelt de Vlaamse Landmaatschappij zijn rol in de verdere ontwikkeling van het platteland. Als beleidsuitvoerder maken we vrij abstracte plannen concreet op het terrein.

In een kwarteeuw is het platteland veranderd. Welke veranderingen hadden de grootste impact op de werking van de Vlaamse Landmaatschappij?
Toon Denys: Een kwarteeuw geleden hadden we weinig beleidsplannen en decretale kaders om op voort te gaan. Landinrichting was maatwerk. Vanuit de intrinsieke kenmerken van een gebied formuleerden we een visie op de ontwikkeling ervan.
Ria Gielis: In die 25 jaar is de druk op de open ruimte zo groot geworden dat de verschillende beleidsdomeinen van de overheid meer dan ooit moeten samenwerken. Elk apart naar de open ruimte kijken, helpt ons niet vooruit want de diverse ‘gebruikers’ van het platteland stellen verschillende eisen. De mensen die aanspraak maken op een kwaliteitsvolle open ruimte (wandelaars, jagers, fotografen, vogelliefhebbers, enz.) zijn niet meer in één hokje te duwen.
Toon Denys: Die brede aandacht voor het platteland, ook van andere bevolkingsgroepen dan landbouwers en natuurliefhebbers, is misschien wel de grootste verandering.

toon-denys-gevilt.jpg“Het aansnijden van nieuwe delen van de open ruimte lijkt onvermijdelijk met zeven miljoen Vlamingen in 2050” (Toon Denys)

Wie terugblikt, doet dat niet zonder meteen ook de voornaamste uitdagingen voor de toekomst te noemen. Welke zijn dat?
Toon Denys: De verstedelijking zet door. De verwachting is dat we in 2050 met zeven in plaats van zes miljoen Vlamingen zijn. Dat zal op een ‘geordende manier’ moeten gebeuren, maar met interne verdichting van de bebouwde ruimte komen we er niet. Belangrijk is dat de open ruimte als volwaardig aanzien wordt en niet als ‘restruimte’. In de toekomst zullen we misschien niet meer vertrekken van wat er niét kan in de open ruimte maar van wat er wel mogelijk is. Denk aan een functiewijziging van een verlaten hoeve. Opnieuw vraagt dat een gezamenlijke aanpak van de verschillende beleidsdomeinen. Binnen het interbestuurlijk overlegplatform rond plattelandsbeleid komen zo’n thema’s aan bod. Dankzij dat brede overleg zijn een aantal beperkingen voor hoevelogies op het platteland reeds opgeheven.

Is het niet onlogisch dat VLM onder de voogdij staat van de minister van Leefmilieu en niet die van Platteland? Wat was indertijd de motivatie voor die keuze?
Toon Denys: VLM heeft twee voogdijministers, zowel de minister van Leefmilieu (Joke Schauvliege) áls die van Plattelandsbeleid (Kris Peeters). Zie het als een sterkte van VLM dat wij geen verkokerde overheidsinstelling zijn.

Ria-Gielis-gevilt.jpg“De tijd van exclusieven is voorbij. Boeren hebben iets te winnen bij slimme allianties” (Ria Gielis)

In communicatie promoot VLM het “diverse” Vlaamse platteland. Gaat diversiteit niet ten koste van ‘het platteland als werkgebied van de boeren’?
Toon Denys: We gaan uit van een evenwaardige benadering van de belangen in een gebied. Voor de leefbaarheid van Vlaanderen in zijn geheel is het belangrijk dat de kwaliteit van de open ruimte bewaard blijft en het platteland zijn ‘reservoirfunctie’ behoudt voor voedselproductie, biodiversiteit, waterbeheer, archeologie, recreatie, enz. Bovendien woont meer dan 50 procent van de Vlamingen in niet-stedelijk gebied. De landbouwsector gaat best uit van die realiteit en heeft er alle belang bij om te streven naar goed nabuurschap. Dat betekent goede compromissen sluiten over de inrichting en beleving van het platteland. Landbouw vergroot zijn maatschappelijk draagvlak wanneer de sector meer doet dan de eigen belangen verdedigen of een alleenrecht op het platteland claimen.
Ria Gielis: Slimme allianties zoals zorgboerderijen, hoevetoerisme of rechtstreekse afzet via de korte keten zorgen voor meerwaarde binnen de landbouw. Wat niet wegneemt dat er gebieden moeten blijven die landbouw duidelijk als hoofdfunctie hebben.

De Vlaamse Landmaatschappij oefent een aantal heel sympathieke taken uit, maar ruilverkavelingen passen toch niet helemaal in dat plaatje. Als het draagvlak ontbreekt, zoals in Wellen, dringen jullie dan nog lang aan?
Ria Gielis: Aandringen is niet het juiste woord. Als gewezen secretaris van ruilverkavelingscommissies heb ik geleerd hoe belangrijk het is om te blijven praten met alle betrokkenen en continu naar oplossingen te blijven zoeken.
Toon Denys: Ruilverkaveling is een heel slagkrachtig instrument, maar vraagt veel debat door de veelheid aan functies van het buitengebied. Door de veranderingen die een ruilverkaveling in een gebied introduceert, ontstaan er spanningsvelden tussen ruimtegebruikers. Via een lang en complex besluitvormingsproces evolueer je richting een compromis rond het gebied. De ervaring leert dat de landbouwers achteraf tevreden zijn over het bereikte compromis. Wellen is bijzonder omdat het de eerste ruilverkaveling in onderzoek in een intensief fruitteeltgebied is. Daar moet je dus rekening houden met de lange duur van een appel- en perenteelt op een perceel. Bij een deel van de fruittelers en bij het gemeentebestuur van Wellen ontbreekt het draagvlak zodat in het voorstel van ruilverkaveling het grondgebied van Wellen uit de plannen werd geschrapt. Zo’n besluit is een democratisch proces dat binnen de coördinatiecommissie tot stand komt.

Als een ruilverkaveling al eens kritiek moet slikken, geldt dat zeker voor de grondenbanken die kaderen in het flankerend beleid van grote natuur- of infrastructuurprojecten. Telkenmale fulmineren boeren dat de grondenbank een ‘lege doos’ is. Tijd voor een nieuw concept, met bedrijfsverplaatsingen, zo nodig over de (taal)grens?
Toon Denys: Voor een aantal bedrijven in een projectgebied komen we dankzij de grondenbank tot goede oplossingen. Maar Vlaanderen is te klein om alle gronden van alle boeren in een gebied te ruilen met landbouwgrond elders. De instandhoudingsdoelstellingen voor natuur kunnen een aanleiding zijn om daar out-of-the-box over na te denken. De open ruimte in Vlaanderen is beperkt, dus mogen we de aankoop van grond in Wallonië, Noord-Frankrijk of Nederland niet op voorhand uitsluiten.

“De landbouwsector is zelf de dupe van de cowboys in haar rangen” (Toon Denys)

Uit welbegrepen eigenbelang is het de landbouwsector zelf die zegt dat de “cowboys” die sollen met de mestwetgeving streng aangepakt moeten worden. Wat spoken die zogenaamde cowboys zoal uit?
Ria Gielis: Onze controleurs vinden helaas nog altijd buizensystemen waarmee boeren overtollige mest rechtstreeks in de beek lozen. Dat is de ergste overtreding. Er zijn er die meer dieren houden dan zij aangeven en dus ‘zwarte’ mest produceren. De vraag is waar die mest dan terechtkomt. Ook betrappen we landbouwers die zondigen tegen de emmissiearme aanwending van mest.
Toon Denys: Met ‘cowboys’ bedoelt men wellicht dat deze mensen manifest én doelbewust in de fout gaan. De sector is daar de dupe van, enerzijds omdat de doelstellingen inzake waterkwaliteit daardoor verder af zijn en anderzijds omdat het oneerlijke concurrentie is voor de bedrijven die het wel goed menen.
Ria Gielis: We kunnen niet alle landbouwers even nauwgezet controleren. Om de overtreders te vinden, heeft de Mestbank een goede risico-analyse nodig. Vandaag moeten wij werken met de gegevens die de boeren ons bezorgen. Wat ons zeer goed zou helpen, is een digitale gegevensstroom voor dieraantallen, veevoeder, kunstmestgebruik, enz. Zo verspillen we geen controlecapaciteit aan bedrijven die correct werken.

Wat zijn, ten aanzien van de mestwetgeving, de vaakst voorkomende fouten zonder dat er sprake is van kwaad opzet?
Toon Denys: Om de doelstellingen voor de waterkwaliteit te halen, dient iedereen zich zeer strikt aan de goede landbouwpraktijken te houden. Wanneer veel landbouwers een klein beetje over de schreef gaan, is de impact ook groot. Denk aan overbemesting van percelen en het niet respecteren van de afstandregels tot waterlopen. Wanneer men kunstmest strooit tot tegen of zelfs in de beek, dan komt er een grote stikstofvracht in het water terecht.
Ria Gielis: In een heel intensief landbouwsysteem kan niet iedereen zich een beetje marge op de mestregels permitteren. Momenteel sensibiliseren we bijvoorbeeld rond het gebruik van effluent en verhogen we de controles daarop.

Na de zware dobber die MAP4 was, startte Boerenbond erg vroeg met de voorbereiding van MAP5. Hoezeer zijn jullie diensten daar al mee bezig?
Ria Gielis: We wachten nog altijd op de Europese reactie omtrent de mid term review van MAP4. Kort samengevat konden we halfweg MAP4 een verbetering aantonen, maar de stappen vooruit zijn te klein om de doelstelling voor de waterkwaliteit te halen. Bovendien tonen de MAP-meetpunten grote regionale verschillen. In afwachting van een antwoord zitten we niet stil maar zoeken we naar de oorzaken van slechte meetresultaten. We speuren naar quick wins, analyseren de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de mestwetgeving, enz.
Toon Denys: De tijd dringt want op 1 januari 2015 moet MAP5 starten. Binnen het huidige wetgevende kader ondernemen we daarom al acties inzake sensibilisering, handhaving, enz. De Europese Commissie laat immers duidelijk verstaan dat het aan ons is om actie te ondernemen.

“Waarom mest voeren vanaf half februari als de maïs pas in mei gezaaid wordt?” (Ria Gielis)

Is het bang afwachten of de Europese Commissie het licht op groen dan wel rood zal zetten bij de definitieve evaluatie van MAP4? Al enig signaal opgevangen daaromtrent?
Toon Denys: Laat het duidelijk zijn dat het Europa menens is. Als de waterkwaliteit onvoldoende verbetert, kan de Commissie daaruit concluderen dat de mestnormen nog te hoog liggen. Toch valt er ook met de huidige normen nog waterkwaliteitswinst te boeken als elké boer zich nauwgezet aan de regels zou houden en de goede landbouwpraktijken zou toepassen.
Ria Gielis: De door Europa opgelegde doelstelling is niet binnen handbereik. Met wat ik zie, weet ik nochtans dat de landbouwsector beter kan, dat er nog marge voor verbetering is. Door alles op alles te zetten in het voorjaar van 2014 kunnen we een betere uitgangspositie bekomen bij de onderhandelingen over MAP5. Alle nutriëntenverliezen die tot juni gemeten worden, tellen immers mee in de resultaten. Door middel van sensibilisering probeert de Mestbank enkele vicieuze cirkels te doorbreken. Boeren bemesten nog te veel vanuit het idee ‘de put moet leeg’ en te weinig in functie van de teelt. De mestnormen zijn geen bemestingsadviezen maar maxima waarbinnen oordeelkundig moet worden bemest. Ook gebeuren er nog te veel administratieve vergissingen. Het is niet omdat het ‘een fout op papier is’ dat het geen milieurelevantie zou hebben. Wanneer meer landbouwers het Mestbankloket gebruiken, worden er automatisch minder administratieve fouten gemaakt.

Vorig jaar werden mestbeleid en begeleiding enerzijds en controle anderzijds gescheiden. Hoeveel mensen werken voor elk van deze twee pijlers van de werking van de Mestbank?
Toon Denys: Bij de Mestbank werken 140 voltijdse arbeidskrachten, exclusief ondersteunende functies. De bedrijfsadviesdiensten zijn 22 man sterk en de dienst mestbeleid telt vier medewerkers. Van de 140 personeelsleden zijn er 40 met handhaving op het terrein bezig.
Ria Gielis: We streven naar minder administratieve controles en meer terreincontroles omdat boeren het als ‘eerlijker’ ervaren wanneer de fout effectief op het terrein wordt vastgesteld. Die switch kunnen we alleen maken wanneer de administratie minder arbeid vergt.

Je hoeft niet helderziend te zijn om te voorspellen dat de Mestbank weer kop van Jut wordt als MAP5 de broeksriem verder aanhaalt. De vraag is wat je daaraan doet?
Toon Denys: Nieuwe mestwetgeving is een beleidsbeslissing die op een democratische manier tot stand komt. We zouden het betreuren indien de landbouwsector zich voluit tegen de uitvoerder van dat beleid zou keren. Willen we er geraken, dan moet de landbouwsector zélf overtuigd zijn van het belang van een betere waterkwaliteit. We willen daar maximaal aan meewerken.

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek