Teelt van ggo-maïs is praktisch mogelijk in Vlaanderen
nieuwsIn 2010 voerde het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) een praktijkproef uit om de co-existentie van genetisch gemodificeerde en gangbare maïs te evalueren. In het eindrapport concluderen de onderzoekers dat co-existentie voor maïs een haalbare kaart is in Vlaanderen, op basis van de huidige regelgeving. De verspreiding van ggo’s via zaai- en oogstmachines blijkt reëler dan het risico op kruisbestuiving.
De enige in Europa toegelaten ggo-maïs (MON810 van Monsanto) is niet interessant voor de Vlaamse landbouwpraktijk omdat de schadelijke maïsstengelboorder in Vlaanderen (voorlopig) nog niet voorkomt. Toch communiceert ILVO de resultaten van de co-existentieproef reeds naar de Vlaamse landbouwers. "Op die manier worden zij reeds geïnformeerd over de zorgvuldige praktijken die vereist zijn voor de teelt van een ggo-maïs en zijn zij voorbereid wanneer variëteiten met voor ons interessante eigenschappen een teelttoelating in de EU krijgen", legt directeur Communicatie Greet Riebbels uit. Voor het informeren van de landbouwers zal dit filmpje gebruikt worden.
"De praktische opzet van de proef waarbij maïspercelen door ILVO beheerd werden alsof ze toebehoorden aan verschillende landbouwers, is uniek", zegt wetenschappelijk directeur Productkwaliteit en -innovatie Marc De Loose. "Voorts bevestigt onze praktijkproef de bevindingen van Europese en internationale onderzoeken." ILVO zaaide één hectare MON810-maïs te midden van een 12 hectare groot veld dat verder ingezaaid werd met conventionele maïs. Dit liet toe om enerzijds het risico op vermenging van gemodificeerde met gangbare maïs door kruisbestuiving van de pollen te kwantificeren. Anderzijds onderzocht ILVO de impact van menselijke handelingen op vermenging bij de zaai en oogst van de maïs.
Uit het onderzoek blijkt dat het risico op kruisbestuiving uitermate goed beheerst wordt door de opgelegde isolatieafstand van 50 meter. Geen van de naburige percelen kwam maar in de buurt van de grens van 0,9 procent. Pas wanneer een partij gecontamineerd is met meer dan 0,9 procent ggo’s moet zij verplicht gelabeld worden als ‘product dat ggo bevat’. Aangezien het onderzoek bevestigt dat de isolatieafstand van 50 meter ruim voldoende is, stelde minister van Landbouw Kris Peeters dat het betrokken Besluit van de Vlaamse regering niet dient aangepast te worden.
Ook de bepalingen van het Besluit met betrekking tot het reinigen van zowel de zaai- als de oogstmachines zijn duidelijk en strikt. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek zal er wel een code van goede praktijk uitgewerkt worden voor dat reinigen. In de vorming die de Vlaamse regering voorziet voor landbouwers en loonwerkers, zal extra aandacht besteed worden aan het reinigen van de gebruikte machines.
Verschillende experimenten tijdens het ILVO-onderzoek maakten immers duidelijk dat het grondiger reinigen dan gebruikelijk nodig is om te vermijden dat achtergebleven zaden van de ggo-variëteit op een perceel met conventionele maïs worden uitgezaaid. De kans op verspreiding van ggo-snijmaïs in de daaropvolgende oogst van conventionele snijmaïs is zo goed als onbestaande. Verspreiding van oogstresten korrelmaïs door de dorsmachine kan het eenvoudigst vermeden worden door een voldoende grote strook niet-ggo maïs te voorzien. Deze kan na de ggo-partij mee geoogst worden en zorgt op die manier voor een 'spoeling' van de dorsmachine.
Op 30 maart 2011 werd het onderzoeksrapport door Kris Peeters voorgesteld aan de parlementaire commissie Landbouw. Het rapport wordt vanaf 1 april publiek gemaakt op de website van ILVO. De Europese en Vlaamse wetgevers beogen de vrijheid van teeltkeuze voor de landbouwer. Einddoel is dat landbouwers die kiezen voor de teelt van ggo-gewassen, conventionele teelt of biologische teelt elkaar niet hinderen bij de uitbating van hun landbouwactiviteit.
Lees alle details over de praktijktoets co-existentie van ggo en niet-ggo maïs in de geVILT van maandag 4 april.
Beeld: ILVO