Sophie Dewispelaere - kabinet eerste minister
duidingWat was de precieze aanleiding voor de brief die Barroso heeft rondgestuurd?
Sophie Dewispelaere: Daarover hebben we weinig formele communicatie ontvangen, maar het is voor iedereen duidelijk dat het Europese ggo-beleid in een impasse verkeert. Komt daarbij dat het Franse voorzitterschap de intentie meegedeeld had om deze kwestie hoog op de politieke agenda te plaatsen. Barroso heeft blijkbaar geoordeeld dat het wenselijk is om de discussie naar een nog hoger politiek niveau te tillen. Het Franse initiatief speelt zich af in de schoot van de reguliere werkgroepen die de ministerraden voorbereiden, terwijl de zogeheten sherpa’s aan de slag gaan met voldragen regeringsstandpunten. Uiteindelijk is het de bedoeling om tijdens de Europese Raad in december met een aantal conclusies voor de pinnen te komen die de regeringsleiders kunnen aangrijpen om het debat eventueel een nieuw elan te geven.
Momenteel ligt de grootste beslissingsmacht over ggo’s bij de Europese Commissie?
Daar bestaat geen twijfel over. De Commissie hanteert een zeer uitgebreide procedure waarbij een cruciale rol weggelegd is voor het Efsa. Van zodra de wetenschappers een positief advies vellen over een bepaald gewas, verhuist het dossier naar de ministerraden. Aangezien daar nooit een gekwalificeerde meerderheid gevonden wordt die vóór of tegen is, krijgt de Commissie steeds weer de bal toegespeeld om een eindoordeel te vellen.
Kan de werkgroep van de sherpa’s hier iets aan veranderen?
Door de onenigheid op de ministerraden slepen de goedkeuringsprocedures ontzettend lang aan. Momenteel zijn slechts een beperkt aantal ggo-zaden erkend in Europa, terwijl het Efsa het ene positieve advies na het andere publiceert. De Commissie wil dan ook in de eerste plaats aan de procedures sleutelen. Eigenlijk zoekt men naar manieren om politieke goodwill en meer maatschappelijke aanvaarding te bekomen.
Die zoektocht is al jaren aan de gang, maar is tot hiertoe vruchteloos gebleken.
De sherpa’s gaan geen nieuwe wetgeving creëren. Ze gaan de erkenningsprocedures van het Efsa niet uitbreiden en evenmin zullen ze de bevoegdheid over coëxistentieregels transfereren naar het Europese niveau. Anderzijds maken ze iedereen er wel bewust van dat we met ellenlange procedures opgezadeld zitten die nefast zijn voor de competitiviteit van de Europese landbouwsector. De werkgroep stelt ook vast dat de publieke opinie in de Europese Unie nog onvoldoende vertrouwd is met genetische modificatie en dat het huidige beleid door een aantal handelspartners fel aangevochten wordt in de Wereldhandelsorganisatie. Het is erg belangrijk dat de sherpa’s deze inzichten doen doordringen tot op het hoogste niveau.
Zullen die inzichten volstaan om op een redelijke termijn tot kortere erkenningsprocedures te komen?
Indien de werkgroep van Barroso tot de bevinding komt dat de wetenschappelijke erkenningsprocedure moet gehandhaafd blijven, zetten we al een serieuze stap vooruit. Vandaag investeert Europa veel tijd en moeite in onderbouwde studies, maar als puntje bij paaltje komt worden die vaak door de vakministers aan de kant gelegd, omdat ze bevreesd zijn voor negatieve reacties bij leefmilieu- en consumentenorganisaties. Om dat te voorkomen, zal het Europese beleid in de toekomst gepaard moeten gaan met een meer proactieve aanpak naar de bevolking in de meest brede zin van het woord.
De tegenstanders van ggo’s trekken de wetenschappelijke adviezen van het Efsa in twijfel waardoor elke grond voor een objectief en sereen debat wegebt.
Het is duidelijk dat nieuwe procedures de geloofwaardigheid van het Efsa moeten verhogen. De instelling kan daarvoor zorgen door een grotere transparantie aan de dag te leggen over haar werkwijze en door openlijk te communiceren over de criteria waar haar wetenschappers zich aan houden. In de huidige werkwijze zou ook een breder draagvlak kunnen ingebouwd worden. Dan bedoel ik niet dat men mag raken aan de wetenschappelijke fundamenten van de adviezen, maar men zou wel kunnen overwegen om de samenstelling van bepaalde commissies te wijzigen of om de nationale experts van de lidstaten meer inspraak te gunnen. Op die manier kunnen de bezorgdheden van bijvoorbeeld milieuorganisaties veel sneller aan bod komen in de procedures. Momenteel functioneert de Commissie veeleer als een eiland.
Pleit u ervoor dat bijvoorbeeld ook sociologen straks kunnen wegen op de adviezen van het Efsa?
Een aantal landen zoals Frankrijk zijn er net zoals enkele politieke partijen in ons land voor gewonnen dat de socio-economische benadering geïntegreerd wordt in de wetenschappelijke adviezen. Maar die optie dreigt de besluitvorming nog verder in het moeras te trekken. Het is beter om de analyse te stoelen op een strikt wetenschappelijke basis. Het is nu eenmaal zo dat mensen tegen ggo’s zijn omdat ze ofwel de volksgezondheid in gevaar kunnen brengen ofwel de biodiversiteit schade toebrengen. Elk risico dat hiermee verband houdt, moet afgetoetst worden. Als blijkt dat dit vandaag onvoldoende gebeurt, mag het wetenschappelijk onderzoek wat mij betreft nog strengere parameters hanteren. Maar op dit ogenblik heeft het geen zin om de erkenningsprocedure te verzwaren met theoretische discussies vanuit socio-economische invalshoek.
In de veehouderijsector dringt men aan op een gesynchroniseerd ggo-beleid in Europa en andere delen van de wereld. Is het denkbaar dat de EU adviezen van de Amerikaanse FDA ooit zomaar zal overnemen?
De EU moet zijn eigen beleid kunnen voeren op het vlak van landbouw en voedselveiligheid. Ik wil me niet laten verleiden tot waardeoordelen, maar uit dossiers zoals die van de hormonen en het dierenwelzijn blijkt dat de Amerikanen andere inzichten prioritair stellen. Europa moet er dus voor kunnen kiezen om niet enkel handelsgerelateerde bekommernissen in rekening te brengen. Uiteraard mogen we in de huidige context van hoge voederprijzen niet blind blijven voor de concurrentienadelen die het beleid teweegbrengt. Uit de eerste bijeenkomst van de sherpa’s is gebleken dat die bezorgdheid in alle lidstaten leeft. Hopelijk blijft het verdere discours vrij van vooroordelen.
Wie vertolkt in de werkgroep van Barroso het Belgische standpunt?
Dat is een lid van de Permanente Vertegenwoordiging van ons land bij de Europese Commissie. In de uitnodiging van Barroso stond dat de vertegenwoordiger iemand moest zijn die een standpunt kan vertolken over de beleidsdomeinen Landbouw, Volksgezondheid en Leefmilieu heen. In ons land zijn de bevoegdheden rond ggo’s bovendien extra versnipperd: de federale overheid is bevoegd voor erkenningen, terwijl de economische aspecten gewestelijke materie zijn. We hadden dus iemand nodig die boven al deze structuren staat. Maar maak je geen zorgen: de persoon in kwestie is een valabele kandidaat die door alle partijen aanvaard wordt. Hij is geen ggo-specialist, maar dat is ook niet nodig aangezien de werkgroep van de sherpa’s geen technische discussies voert.
Bestaat er in de Belgische regering een consensus over ggo’s?
Buitenlandse Zaken beschikt over uitgebreide structuren waar de Europese besluitvorming voorbereid wordt. Voor het ggo-beleid zitten 25 à 30 mensen rond de tafel, waardoor alle bevoegde administraties en kabinetten vertegenwoordigd zijn en de discussies dan ook zeer geanimeerd verlopen. Als de vraag gesteld wordt of de trage erkenningsprocedures voor transgene gewassen sneller moeten verlopen, blijkt het niet moeilijk te zijn om een algemene consensus te bereiken. Over bijvoorbeeld de integratie van de socio-economische reflectie in de wetenschappelijke adviezen van het Efsa bestaat echter geen unaniem standpunt. We proberen er altijd voor te zorgen dat België zich in het Europese debat kan uitspreken, maar niet over alle detailopties bestaat eensgezindheid.
De relatie tussen Vlaanderen en Wallonië is aardig verzuurd door het gekrakeel over de ggo-populieren van het VIB?
Niemand kan ontkennen dat de wetenschap door de weigering van de veldproef een flinke klap heeft gekregen. Tegelijk weerspiegelt dit dossier de complexiteit van het ggo-debat: Vlaanderen wil vooruit van zodra Europa het licht op groen heeft gezet, terwijl andere landen en regio’s zoals Frankrijk en Wallonië de huidige procedures wantrouwen. In het geval van de gemodificeerde populieren denk ik dat men ook ten zuiden van de taalgrens moet toegeven dat er vanuit puur wetenschappelijk oogpunt niets in te brengen viel tegen de veldproef. Het dossier werd echter aangegrepen om een politiek statement te maken over het ggo-beleid in zijn geheel. Anderzijds moet ik eraan toevoegen dat een enquête die gekoppeld was aan het dossier van de ggo-populieren uitgewezen heeft dat de Waalse bevolking wel degelijk erg sceptisch staat tegenover transgene gewassen. Het zou arrogant zijn van de politiek om die vaststelling zomaar onder de mat te vegen.
Parallel met het initiatief van de Commissie wil Frankrijk het inhoudelijk debat over ggo's oprakelen. Wat moeten we daarvan verwachten?
Terwijl de sherpa’s van Barroso vooral op zoek gaan naar goodwill, onderzoekt de ad hoc werkgroep onder Frans voorzitterschap heel concreet hoe bepaalde erkenningprocedures van het Efsa bijgeschaafd kunnen worden, hoe de etikettering van ggo’s verfijnd kan worden, welke houding over ggo-vrije zones het meest aangewezen is, hoe de afstemming moet gebeuren met de pesticidenrichtlijn, enzovoort. Ook deze werkgroep heeft reeds vergaderd en het is de bedoeling om het politieke debat op gang te trekken tijdens de Europese milieuraad in oktober. Maar finaal zullen de bevindingen van zowel de werkgroep van Barroso als die van het Franse voorzitterschap samenvloeien tijdens de top van de Europese regeringsleiders aan het eind van dit jaar.
Welke thema's wil België behandeld zien in die werkgroep van het Franse voorzitterschap?
Het ggo-beleid moet een wetenschappelijke onderbouw combineren met een veel betere transparantie. Daar is iedereen in ons land het over eens. Over een aantal andere zaken lopen de meningen nog wat uiteen. Wallonië wil de socio-economische benadering implementeren in de wetenschappelijke adviezen van het Efsa, terwijl Vlaanderen daar niet voor te vinden is. De Vlamingen willen op korte termijn wel meer duidelijkheid bekomen over de invoer van gemodificeerde grondstoffen om de veehouderij wat ademruimte te geven. Op zich zijn die standpunten niet zo tegenstrijdig. Ik ben ervan overtuigd dat het mogelijk moet zijn om tot een wetenschappelijke procedure te komen die een sluitend antwoord biedt op bezorgdheden in verband met de volksgezondheid en biodiversiteit. Van zodra er een breed draagvlak is voor die nieuwe procedure zal het ook mogelijk zijn om dossiers sneller af te handelen, waardoor ook de druk op Europa vanuit de Wereldhandelorganisatie kan afnemen. Maar ik ben niet naïef: het beleid zal een fameuze omslag moeten maken en het zal nog wel wat tijd vergen vooraleer men op het terrein de resultaten zal zien.
Vindt u het een aanvaardbare piste dat sommige regio's zich ggo-vrij verklaren?
Dat is gewestelijke materie. Mijn persoonlijke overtuiging is dat het debat over ggo-vrije zones eigenlijk overbodig is. Iedere lidstaat werkt aan coëxistentieregels die de keuzevrijheid van de individuele landbouwers moeten garanderen. Indien de boeren in een bepaalde regio opteren om geen ggo’s te telen, komen automatisch ggo-vrije zones tot stand. Maar ik zie het niet goed zitten dat overheden zo’n maatregel zouden opleggen. Op basis van welke criteria zou het gebruik van ggo’s in bepaalde regio’s kunnen verboden worden, ervan uitgaande dat de wetenschappelijkheid van de erkenning in de toekomst niet langer gecontesteerd wordt?
De mengvoedersector sukkelt met de nultolerantie die van toepassing is op ggo’s in grondstoffen.
Voor eindproducten aan de consument heeft Europa een duidelijke norm: indien meer dan 0,9 procent van de bestanddelen uit gemodificeerde organismen bestaat, moet dit duidelijk kenbaar gemaakt worden. Voor ggo’s in diervoerder hanteert de wetgever bij gebrek aan een Europese drempel de nultolerantie. Ik weet dat Vlaanderen sterk vragende partij is om op Europees niveau tolerantiemarges vast te leggen. Dat onderwerp zal dan ook aan bod komen in de werkgroep onder het Franse voorzitterschap.
De laatste vraag: heeft u het gevoel dat de positieve houding van Vlaanderen tegenover ggo’s ingegeven is door de pioniersrol die we op het vlak van wetenschappelijk onderzoek naar transgene gewassen steeds gespeeld hebben?
In Vlaanderen zijn meer spelers betrokken bij het ggo-debat. De biotechnologiesector ventileert zeer duidelijke standpunten waardoor ook milieu- en landbouworganisaties zich op hun beurt luid mengen in de discussie. In Wallonië leeft de discussie over biotechnologie veel minder en dat verklaart volgens mij zeker voor een deel de scepsis die in het zuiden van het land bestaat tegenover ggo’s.