René Ginckels - Proefcentrum Fruitteelt
duidingDankzij Katarakt kregen de Vlaamse televisiekijkers een beginnerscursus fruitteelt ingelepeld. Tevreden over het teelttechnisch niveau van de serie?
René Ginckels: De informatie in een tv-reeks blijft natuurlijk oppervlakkig, maar ik heb alvast geen grote fouten opgemerkt. Ik ben vooral blij dat de complexiteit en de risico’s die verbonden zijn aan de fruitteelt op een realistische manier in beeld werden gebracht. Uitgerekend op paasnacht hebben twee van onze medewerkers rondgereden met frostbusters om de nachtvorst te bestrijden in de plantages van het proefcentrum. Tegelijkertijd was iemand anders permanent stand-by om indien nodig de beregening te starten. Op de kritieke momenten is een fruitteler dag en nacht in de weer.
Wat de meeste Katarakt-kijkers niet weten, is dat er veel geld geïnvesteerd wordt in het Vlaamse fruitonderzoek?
Ons proefcentrum realiseert een omzet van ongeveer zes miljoen euro. De helft van de inkomsten putten we uit subsidies van de provinciale overheid, landbouworganisaties en enkele steden, aangevuld met eigen inkomsten uit voorlichting en productontwikkeling. Naast de financiële inbreng stelt het provinciebestuur ook de plantages ter beschikking. De andere helft van de inkomsten bestaat uit projectgelden die de Vlaamse overheid ter beschikking stelt, mits ook de fruitsector een som bijdraagt. Om dat geld binnen te halen, is het elk jaar weer fameus knokken geblazen tegen de andere landbouwsectoren. Alle fondsen zijn broodnodig voor de werkzekerheid van bijna honderd personeelsleden, waarvan een 35-tal hooggekwalificeerde onderzoekers.
De voorbije jaren werd zwaar geïnvesteerd in de centralisatie van de diverse onderzoekseenheden?
Vroeger hadden we een hele waaier verschillende vzw’s: één voor de proeftuin voor aardbeien en houtig kleinfruit in Tongeren, één voor de proeftuin voor pit- en steenfruit in Kerkom en nog een andere voor het toegepast wetenschappelijk onderzoek in Gorsem. Daarnaast waren ook de betaalde voorlichting en proeven die we uitvoeren in opdracht van producenten van bestrijdingsmiddelen elk ondergebracht in een aparte vereniging. Sinds begin 2006 bestaat er echter slechts één organisatie meer: het Proefcentrum Fruitteelt. Om de huisvesting voor alle onderzoekers in Kerkom op punt te stellen, hebben we 4,4 miljoen euro geïnvesteerd in kantoren, serres, laboratoria, klimaatkamers, een loods, enzovoort. De proeftuin van Tongeren is weliswaar nog altijd niet fysisch verhuisd, maar het is niet uitgesloten dat dit alsnog gebeurt
De nieuwbouw oogt fraai, maar was die centralisatie echt nodig?
Nu voeren we één enkel beleid en kunnen we alle onderzoeksactiviteiten perfect op elkaar afstemmen. Het onderzoekscentrum in Gorsem genoot in het verleden al een goede reputatie. Door de bundeling van alle krachten in Limburg kan ons onderzoekswerk ook op internationaal vlak blijven meefietsen in het koppeloton. En dat je door een rationalisering kosten kan besparen, hoef ik niet uit te leggen…
Als je het prijskaartje van het onderzoek berekent per fruitteler, dan gaat het om een aanzienlijk bedrag dat de belastingbetaler hiervoor moet ophoesten.
(verrast) Elke euro die men investeert in dit proefcentrum, krijgt men in een tienvoud terug. Met onze zestig hectare proefvelden runnen we immers zelf ook een fruitbedrijf. Op piekmomenten loopt ons personeelsbestand op tot 140 à 150 eenheden. En daarnaast halen we zelf ook geld binnen dankzij onder meer de zes voorlichters die we in dienst hebben. De fruittelers twijfelen in elk geval niet aan het nut van het onderzoek. Honderden telers betalen zelfs een vrijwillige bijdrage, wat voor ons onderzoek een belangrijke hefboom betekent. Wanneer een sponsorende teler bij ons aanklopt met een specifiek bedrijfsprobleem, gaan we niet wachten om dat te onderzoeken. Begrijp je?
Ik kan me niet voorstellen dat jullie het onderzoekswerk afstemmen op de alledaagse problemen waarmee individuele telers komen aandraven?
Uiteraard niet. De strategische lijn wordt bepaald door werkgroepen en technische comités. Ook onze voorlichters en de veilingen hebben een vinger in de pap. De inbreng van alle partijen zorgt ervoor dat we heel kort op de bal kunnen spelen. Als er een probleem opduikt in een plantage, mag het geen 48 uur duren vooraleer wij op de hoogte zijn. Dat we de telers permanent up-to-date informatie kunnen verstrekken over totaal verschillende onderzoeksdisciplines heen is ongetwijfeld onze belangrijkste bijdrage aan de sector. We organiseren cursussen, voorlichtingsvergaderingen, opendeurdagen en hebben zelfs een softwareprogramma ontwikkeld waarin telers alle basiskennis terugvinden. Daarnaast publiceren we artikels in vakbladen en beheren we een ingenieus waarschuwingssysteem. 63 jaar geleden werd dat opgestart om schurft te detecteren in de fruitplantages. Vandaag monitoren we een dertigtal parasieten voor meer dan duizend geabonneerde fruitboeren. Voor de dataverzameling doen we verspreid over het hele land een beroep op een vijftigtal weerstations en zo’n dertig bedrijven die voor ons waarnemingen uitvoeren. Als er ergens een schimmel opduikt, kunnen we de telers in die specifieke regio alarmeren waardoor alle andere telers niet onnodig pesticiden verspillen.
Fundamenteel onderzoek voeren jullie zelf niet uit?
Dat gebeurt in hoofdzaak aan de Vlaamse universiteiten. Niettemin voeren we zelf ook IWT-projecten uit waar een stukje fundamenteel onderzoek aan te pas komt. Meestal werken we daarvoor samen met één of zelfs meerdere universiteiten. Dan gaat het bijvoorbeeld over onderzoek naar schimmels en bacteriën.
Wat zijn eigenlijk de belangrijkste thema’s die aan bod komen in jullie toegepast wetenschappelijk onderzoek?
Een belangrijk thema blijft de gewasbescherming, waarbij onze onderzoekers zich het hoofd breken over virussen, bacteriën, schimmels en insecten. Vorig jaar zijn we in tegenstelling tot onze buurlanden op het nippertje ontsnapt aan bacterievuur in de appelteelt. In de kersenbomen hebben we nogal wat last van het Little Cherry-virus, een infectieziekte die overgewaaid is uit Japan. Op het vlak van schimmels blijft schurft de hoofdparasiet zolang er geen resistente fruitrassen bestaan. Tegelijk moeten we onder meer als gevolg van de klimaatverandering op onze hoede zijn voor nieuwkomers. Drie jaar geleden deed zich in de buurt van Sint-Niklaas één haard voor van zwart vruchtrot in de perenteelt. Gelukkig hebben we toen ogenblikkelijk een IWT-project gelanceerd, want de schimmel duikt ondertussen op in steeds meer plantages. Uiteraard werken onze onderzoekers daarnaast ook aan een ecologisch verantwoorde gewasbescherming. Je moet weten dat tachtig procent van de milieuvervuiling door bestrijdingsmiddelen gebeurt door puntvervuiling. Daar sleutelen we dus hard aan, net zoals aan de drift van bestrijdingsmiddelen. Zo testen we precisieapparatuur die het kraantje alleen openzet op plaatsen waar gewassen aanwezig zijn. Bij de nieuwe teelttechnieken is zuinig watergebruik een belangrijk item, aangezien irrigatie nu eenmaal veel betere peren oplevert.
Jullie onderzoeken ook de nevenwerking van bestrijdingsmiddelen op het gedrag van bijen. Ongerust over de hoge sterftecijfers in onze bijenvolken?
Ja, maar het ene heeft met het andere niks te maken. In de periode dat bijen uitvliegen, mogen fruittelers zelfs geen bestrijdingsmiddelen gebruiken die voor bijen gevaarlijk zijn. De telers zijn zich heel goed bewust van de noodzaak om bijenpopulaties te beschermen: jaarlijks betalen ze immers veel geld om bijenkolonies te kunnen inzetten tijdens de bloeiperiode. De sterfte bij de bijen is een erg complex en bovendien wereldwijd probleem dat onder meer veroorzaakt wordt door de varroa-mijt.
In welke mate hebben jullie ertoe kunnen bijdragen dat de fruitteelt de voorbije jaren een stuk milieuvriendelijker geworden is?
We moeten toegeven dat een volledig biologische fruitteelt vandaag nog niet haalbaar is. Met het huidige jonagold-ras en zijn mutanten kunnen we de strijd tegen schurft en witziekte zonder het gebruik van externe hulpmiddelen niet winnen. Maar die middelen werken steeds selectiever, plagen worden intensief opgevolgd, in de mate van het mogelijke bestrijden we parasieten door middel van nuttige insecten en de lijst met toegelaten pesticiden is intussen zo kort geworden dat we nauwelijks nog wantsen of kevers kunnen bestrijden. Tien jaar geleden heeft de fruitsector resoluut de kaart getrokken van de geïntegreerde teelt. Zo zijn de veilingen met lastenboeken op de proppen gekomen waardoor letterlijk geen enkele teler het zich nog kan permitteren om niet milieubewust te werken. De resultaten mogen gezien worden: in vergelijking met eind jaren negentig is het risico op schadelijke milieueffecten in de appelteelt met de helft gedaald. Van die evolutie is het proefcentrum de motor geweest, onder meer dankzij onze nauwe samenwerking met de industrie van bestrijdingsmiddelen. En we kunnen nog vooruitgang boeken, bijvoorbeeld door het onderzoek naar meer resistente rassen. Maar fruit moet bij voorkeur ook lang kunnen bewaard worden, hé. De appel die alle perfecte eigenschappen in zich draagt, zal misschien nooit bestaan.
In welke mate levert het onderzoek naar de interactie tussen nuttige insecten en plagen praktijktoepassingen op?
Meest klassiek is natuurlijk de bestrijding van de bladluis door het lieveheersbeestje, maar in de fruitteelt is het gebruik van de roofmijt tegen rode spint een meer courante toepassing. 95 procent van de appeltelers hangt die beestjes op de takken van jonge bomen zodat de rode spint geen bladeren meer kan aanvreten. Verder zoeken we in de strijd tegen bladluizen naar manieren om de oorwormpopulaties in fruitbomen aan te dikken. Eén van de methodes die kan helpen, is het ophangen van strozakjes. We beschikken daarnaast ook nog over de roofwants die de larven van de perenbladvlo opeet. Om dat proces te stimuleren, planten telers vaak elzenhagen rond perenplantages. Voor bloedluizen zijn er sluipwespen, maar er bestaan nog geen methodes om hun aanwezigheid in fruitbomen kunstmatig op te drijven. We vlooien wel uit in welke mate ze telers helpen bij de bestrijding van plagen. Ook dat soort informatie kan hen gewasbeschermingsmiddelen helpen uitsparen.
Tegenwoordig sproeien fruittelers een witte klei over hun perenbomen om ze te beschermen tegen de perenbladvlo. De bloesemtoeristen maken zich zorgen.
(lacht) Die witte klei is kaolien, een grondstof die ook gebruikt wordt in tandpasta. Het is een verwarringstechniek die gebruik maakt van het feit dat de perenbladvlo haar eitjes nooit in klei legt. Ik begrijp dat ook de toerist in verwarring raakt als hij witte bomen ziet. Gelukkig beseffen de telers meer dan vroeger dat ze toeristen een woordje uitleg verschuldigd zijn. Tien jaar geleden beschouwden de telers de eerste stroom fietsers nog als indringers. Maar naarmate de toeristen in dichte drommen hun opwachting maakten, hebben ze van de nood een deugd gemaakt: ze stellen kraampjes op, produceren fruitsappen, organiseren bedrijfsbezoeken, enzovoort.
Het proefcentrum doet ook aan rassenonderzoek. Wat is jullie rol naast die van veredelaars en eigenaars van clubrassen?
We hebben permanent een 120-tal rassen in onderzoek. Van overal ter wereld strijken hier rasseneigenaars neer om hun oogappel bij ons te laten testen. Soms gebeurt dat tegen betaling, vaak ook gratis omdat onze telers uiteraard vragende partij zijn om over een zo breed mogelijk pallet te kunnen beschikken van fruitrassen die geschikt zijn voor onze klimaatzone. Met de eigenaars stellen we een contract op waarin onder meer alle modaliteiten rond geheimhouding zijn opgenomen. Als de raseigenaar er op een bepaald moment mee wil stoppen, worden de bomen bij wijze van spreken ’s anderendaags gerooid. Onze rol beperkt zich tot de registratie van de technische prestaties die de rassen leveren. Zo hebben we onder meer het nieuwe appelras kanzi zes à zeven jaar lang getest vooraleer deze appel bij de telers geïntroduceerd werd.
Wat levert dat rassenonderzoek aan het eind van de rit op?
Fruittelers willen van een nieuw ras uiteraard het rendement kennen vooraleer ze het aanplanten. En als dat in orde is, willen ze weten hoe ze moeten bemesten, snoeien, enzovoort. Op basis van de opgedane ervaring kunnen wij hen die informatie bezorgen. Zonder blozen mogen we zeggen dat we voor de introductie van nieuwe rassen een cruciale rol spelen in Noordwest-Europa, ook al doen we zelf geen veredelingsactiviteiten.
De conférence bestaat al meer dan honderd jaar, maar is de jongste jaren succesvoller dan ooit. Proberen jullie die peer nog beter te maken?
Alleen de conférence die in onze contreien groeit, heeft de typische vorm en smaak waar zoveel vraag naar is op de exportmarkten. De exemplaren die bijvoorbeeld in Spanje groeien, zijn ronde en korte bollen. Daarnaast heeft onze conférence nog andere belangrijke eigenschappen: deze peer kan lang bewaard worden en het risico op vorstschade is beperkt. Door te experimenteren met teelttechnieken proberen we de opbrengst en dikte van de peer te optimaliseren. Commercieel zou het een voltreffer zijn indien we er in slagen om de conférence nog vijf millimeter dikker te maken met behulp van irrigatietechnieken.
Hebben we geen nood aan nieuwe perenrassen?
Sinds een drietal jaar beschikken de telers over een mutant van de conférence die drie weken vroeger kan geoogst worden. Dat is een nicheproduct dat het vroegere gat dichtgereden heeft tussen de laatst bewaarde peren van de vorige oogst en de peren van de nieuwe oogst. Nu kunnen onze telers dus het jaarrond conférence aanbieden. Daarnaast weten we dat er een marktpotentieel bestaat voor rode peren. Italiaanse kruisingsprogramma’s hebben een aantal rode perenrassen opgeleverd. Die zijn wij nu aan het testen.
Ooit was Vlaanderen een belangrijke producent van kleinfruit. Wat schiet daar nog van over?
In dat segment heeft zich dezelfde evolutie voltrokken als bij de aardbeien: de hobbyteler van weleer heeft plaatsgemaakt voor professionele tuinders. Een studie heeft uitgewezen dat onze telers goed gewapend zijn voor de versmarkt. We hebben niet zo’n groot productievolume, maar het kleinfruit is toch opnieuw een groeiende sector. De donkere vruchten drijven door hun hoge gehaltes aan anti-oxidanten mee op de golven van de gezondheidsrage, maar vooral de rode bes doet het uitstekend. Samen met de Veiling Borgloon bekijken we onder welke gecontroleerde gassamenstelling deze fruitsoort langer bewaard kan worden. Voordien heeft niemand er schijnbaar ooit bij stilgestaan om de bewaartechnologie voor appelen toe te passen bij bessen.
Hoe zwaar weegt het Proefcentrum Fruitteelt op internationale schaal?
We zitten zeker in de kopgroep. We krijgen bezoekers over de vloer van Zuid-Afrika tot Canada. Ook Nederlandse telers zakken massaal af naar onze opendeurdagen sinds de universiteiten er het fruitonderzoek voor een groot stuk hebben opgeslorpt. Het toont aan dat een professioneel hoogstaande fruitteelt zonder onderzoek eigenlijk ondenkbaar is. Misschien klinkt het raar, maar in onze sector heb je nooit alles gezien. Elke dag krijgen we nieuwe fenomenen voorgeschoteld.
Welke opmerkelijke innovaties hopen jullie binnenkort in de sector te introduceren?
Hagelschade blijft een actueel onderwerp. In sommige gevallen zijn netten een goed alternatief voor dure serres. Daarom bestuderen we welke netten sterk genoeg zijn, genoeg licht doorlaten, enzovoort. Verder onderzoeken we de mogelijkheid om hardfruit mechanisch te dunnen door met een soort borstel langs de bomenrijen te gaan. Er lopen ook proeven om de bomen mechanisch te snoeien. In Frankrijk gebeurt dat al op een paar honderden hectare.
En euh… hoe doe je dat dan precies?
Simpel. Door de fruitbomen in een carré te knippen, hé.