Nico Van Opstal (Nederlandse Landbouwraad in België)
duidingOm de ambitie van de Belgische agrovoedingsindustrie op vlak van export te ondersteunen, is de exportcel van het Voedselagentschap ruim een jaar geleden uitgebreid. Het bedrijfsleven beschikt met VLAM en FIT ook over een promotieorgaan en een aanspreekpunt in het buitenland. In Nederland moeten exporteurs meer hun eigen boontjes doppen maar verricht het netwerk van Landbouwraden wel belangrijk voorbereidend werk. “We proberen de eerste te zijn op interessante afzetmarkten. Daarvoor is contact met de plaatselijke autoriteiten erg belangrijk”, legt Landbouwraad Nico Van Opstal uit waarom Nederland een 50-tal kantoren in het buitenland heeft. Zelf werkt hij vanuit Brussel en dat heeft twee redenen. Enerzijds blijft België ondanks alle beloftevolle verre afzetmarkten de tweede grootste markt voor Nederlandse agrovoedingsproducten. Anderzijds is Van Opstal hier ook om het Nederlandse landbouwministerie bij de Europese Unie te vertegenwoordigen, bijvoorbeeld in het dossier van het fosfaatplafond dat de melkveehouderij bruusk uit zijn post-quotumdroom haalde.
Voor u aan de slag ging in Brussel was u jarenlang Landbouwraad in Frankrijk. Als Franse boeren spreken, of tamelijk gewelddadig betogen, dan wordt er naar hen geluisterd. Is die indruk juist?
Nico Van Opstal: De realiteit is wat genuanceerder. Je moet twee zaken voor ogen houden: enerzijds is landbouw economisch erg belangrijk in Frankrijk want ongeveer 20 procent van de Europese landbouwproductie vindt er plaats, anderzijds is de Franse samenleving erg kritisch op wat de landbouwers doen en meer bepaald op de milieueffecten van landbouw. Ten tijde van de zuivelcrisis was er behoorlijk veel steun voor de eisen van de Franse boeren, misschien hebben jullie daarom de indruk dat de sector veel gedaan krijgt van de overheid. Het lijkt afhankelijk van het onderwerp. Gaat het over de implementatie van de Nitraatrichtlijn, dan moeten de Franse boeren niet op de sympathie van de maatschappij rekenen. Ook de vernielingen die tijdens betogingen aangericht werden en de economische schade door wegblokkades kunnen niet op het minste begrip rekenen.
Wil de aanwezigheid van een Nederlandse Landbouwraad in Brussel zeggen dat België voor jullie een belangrijke exportbestemming is?
België is inderdaad een enorm belangrijke afzetmarkt voor de Nederlandse landbouw. Meer dan tien procent van de Nederlandse export van agrovoedingsproducten is voor onze Zuiderburen bestemd. We spreken hier over een omzetwaarde van 8,71 miljard euro in 2015. Na Duitsland maakt dat van België onze grootste exportmarkt. De belangrijkste productstromen zijn veevoeder en granen, zuivelproducten (kaas!), oliën en vetten, groenten en doorvoer van cacao. Internationaal gooien we hoge ogen met de export van sierteeltproducten (o.a. tulpenbollen), vlees (VION en VanDrie zijn wereldspelers in respectievelijk varkens- en kalfsvlees) en zuivel (FrieslandCampina is de grootste landbouwcoöperatie in Europa en het zesde grootste zuivelconcern ter wereld). Nederland is op zijn beurt een belangrijke afzetmarkt voor de Belgische agrovoedingsindustrie. Vooral zuivel, dranken (bier!), graanproducten, vlees en verwerkte groenten komen vanuit jullie land onze richting uit. De voorbije jaren zijn we er altijd in geslaagd om meer te exporteren naar België dan andersom.
België en Nederland zijn meer dan alleen handelspartners. Op het Europese toneel zoeken we elkaar op vanwege de gelijkenissen die er zijn: kleine landen met een hoogtechnologische en sterk op export gerichte landbouw. Beleidsmatig is er veel contact in dossiers zoals de Brexit en de Nitraatrichtlijn. Omtrent mijn aanwezigheid hier in Brussel wil ik het volgende graag verduidelijken. Ik ben hier niet als fulltime Landbouwraad. Mijn medewerkster Caroline Schauvlieger is voltijds met landbouw bezig op de Nederlandse ambassade. Voor mij blijft dat beperkt tot één dag per week want het merendeel van mijn tijd vertegenwoordig ik het landbouwministerie bij de Europese Unie. Als Landbouwraad maak ik deel uit van een netwerk van 48 Nederlandse landbouwattachés die actief zijn in 70 landen. Aan de locaties van onze kantoren kan je zien dat het accent verschoven is naar de landen buiten de EU. We blijven wel aanwezig in de belangrijke afzetmarkten binnen Europa. Dat zijn naast Duitsland en België ook Denemarken, Polen, Spanje, Portugal, Italië en een aantal nieuwe lidstaten.
Helpt u de Nederlandse mestderogatie – waar recent heel wat om te doen is – verdedigen bij Europa?
Mijn agenda is behoorlijk gedomineerd door het mestdossier sinds ik vorige zomer naar Brussel kwam. Nederland is de enige lidstaat die naast een nationaal nitraat- ook een nationaal fosfaatplafond opgelegd kreeg. In 2015 aarzelde het landbouwministerie niet om de koe bij de horens te vatten toen de cijfers voor het jaar 2014 uitwezen dat de fosfaatproductie door mest hoger uitkwam dan het plafond. Hierdoor kwam de mestderogatie (toelating om meer dierlijke mest per hectare aan te wenden, nvdr.) in het gedrang zodat in het belang van de sector een plan werd opgezet om de fosfaatproductie weer onder het nationale plafond te brengen. Als referentiejaar voor de in te krimpen veestapel namen we juli 2015 om te vermijden dat de sector zou anticiperen op het fosfaatreductieplan met een snelle uitbreiding van de veestapel. In nauw overleg met LTO, de andere boerenorganisaties en de zuivelsector is vorm gegeven aan het actieplan. Vervolgens moet in 2018 het fosfaatrechtenstelsel zorgen dat de fosfaatproductie binnen het gestelde plafond blijft.
De introductie van fosfaatrechten is niet bepaald vlekkeloos verlopen. Kan u kort reconstrueren welke wendingen dit dossier tot op heden nam?
Toen het fosfaatrechtenstelsel als wettelijk voornemen op tafel lag, vond in 2016 intensief overleg plaats met de Europese Commissie om deze plannen te bespreken. Omdat fosfaatrechten verhandelbaar zijn, krijgen ze een bepaalde waarde en zijn de regels voor staatssteun van toepassing als je ze gaat toekennen aan boeren. Door ze echter verhandelbaar te maken, geven we ondernemers die hun bedrijf willen ontwikkelen die mogelijkheid. Voor de Nederlandse boeren voelen de fosfaatrechten uiteraard allerminst aan als staatssteun, veeleer als een belemmering. Van de Commissie kregen we te horen dat de fosfaatrechten pas ingevoerd kunnen worden nadat de Nederlandse mestproductie zich opnieuw onder het fosfaatplafond bevindt.
Daarin moeten we slagen tegen 1 januari 2018, wat grote gevolgen heeft voor de sector want minder fosfaat betekent zoveel als minder koeien. In de loop van het jaar moeten maar liefst 160.000 koeien afvloeien. Pas daarna kan de structurele oplossing in de vorm van fosfaatrechten ingang vinden. Op drie sporen wordt er dit jaar gewerkt om de fosfaatproductie omlaag te krijgen: minder fosfaat in diervoeder, een stoppersregeling die gefinancierd wordt met o.a. Europese crisissteun en een melkreductieprogramma in samenwerking met de zuivelindustrie. Met dat laatste wordt een productiedaling beoogd tot vier procent onder het referentietijdstip (juli 2015). Wie meer melk produceert ten opzichte van de referentiehoeveelheid krijgt voor het surplus aan productie een heel lage prijs. Wie minder produceert, ontvangt een bonus.
Waarom is het fosfaatprobleem in Nederland zo acuut?
In jullie land is geen grens gesteld aan de totale fosfaatproductie op sectorniveau. Fosfaat wordt op bedrijfsniveau beschouwd. Het nationale plafond in Nederland botst met de sterke groei van de veestapel. Pluimvee- en varkensrechten kenden we al. De overschrijding van het fosfaatplafond is dus toe te schrijven aan de grote expansie in de melkveehouderij. Boeren anticipeerden op het verdwijnen van het melkquotum door meer koeien te houden. Melkveebedrijven groeiden harder dan sectorverantwoordelijken en beleidsmakers voorzien hadden. De “ambitieuze groei” werd in de hand gewerkt door de positieve stemming op de zuivelmarkt en de goede exportmogelijkheden voor zuivel in 2014 en 2015.
Met de invoering van fosfaatrechten zijn melkveehouders uiteraard niet blij want het jaagt hen op kosten. Toch is de steun voor deze aanpak groot. Het probleem moet immers getackeld worden, willen we de derogatie behouden. Melkveehouders zijn bereid daarvoor een prijs te betalen. Het intensieve maar milieukundig verantwoorde model van melkveehouderij dat we in Nederland kennen, wordt mee mogelijk gemaakt dankzij de derogatie.
Heeft Vlaanderen het fosfaatprobleem beter onder controle?
Het is niet aan mij om daarover te oordelen, maar het mag voor iedereen wel duidelijk zijn dat de Europese Commissie streng is in zijn beoordeling. Daar zijn nog andere voorbeelden van dan alleen Nederland. Denemarken en Duitsland overleggen intensief met Brussel over hun mestbeleid. Ook het Franse mestbeleid is recent bijgestuurd. Ierland en binnenkort ook Vlaanderen, werkt op zijn beurt aan een nieuw mestactieprogramma. De Commissie probeert de lidstaten op een gelijke manier te behandelen, ook al is de situatie in ieder land verschillend. Met de Vlaamse collega’s die zich ontfermen over het mestbeleid houden we goed contact. We zijn altijd bereid om onze ervaringen te delen.
Wij kijken op naar ‘ondernemend Nederland’ maar wordt de ondernemerszin in de veehouderij de jongste jaren niet sterk beknot?
Nederland is zo’n dicht bevolkt land dat het voor de landbouwsector voortdurend zoeken is om de verschillende maatschappelijke verwachtingen met elkaar te verzoenen. Voor een boer kan dat aanvoelen als een beperking van zijn mogelijkheden. Met het verhandelbaar maken van fosfaatrechten is er voor gekozen om het ondernemerschap in de melkveehouderij niet te fnuiken, al zal bedrijfsgroei wel geld kosten.
Omgekeerd zou het kunnen dat Nederlandse beleidsmakers vinden dat Vlaanderen zijn boeren ‘pampert’, bijvoorbeeld met een rampenfonds, een promotieorgaan en gekoppelde steun.
Het gras lijkt altijd groener aan de overkant. De Vlaamse overheid is anders met de landbouwschade door de wateroverlast in het voorjaar van 2016 omgesprongen zodat sommige van onze boeren zich benadeeld voelden. De Nederlandse visie is dat aan landbouw risico’s kleven en ondernemers die waar mogelijk zelf moeten afdekken met behulp van weers- en fytosanitaire verzekeringen. Bij de hervorming van het Europees landbouwbeleid zien we hiervoor graag meer stimulansen.
Wat exportpromotie betreft, is het in Nederland altijd al zo geweest dat de sector dit zelf in de eerste plaats oppakt. De budgetten van de door de sector gefinancierde exportpromotieorganen lopen terug zodat het meer en meer de individuele bedrijven zelf zijn die het moeten doen. De overheid legt de focus op het openen en het (veterinair of fytosanitair) open houden van markten en rekent daarvoor op het netwerk van Landbouwraden. Het is belangrijk om als eerste markttoegang te verwerven in het buitenland. Recent hebben we kantoren geopend in Myanmar, Teheran (Iran) en Bogota (Colombia). Dat zijn veelbelovende maar voorlopig kleine afzetmarkten, waar de Landbouwraden de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven in beeld brengen. Om die kansen te kunnen verzilveren, gaan de Landbouwraden in een vroeg stadium het gesprek aan met bijvoorbeeld de plaatselijke autoriteiten.
De verschillende aanpak is historisch gegroeid, en merk je ook aan de keuze van Nederland om de gekoppelde steun volledig af te bouwen. Dat heeft pijn gedaan in sectoren zoals de kalverhouderij en zetmeelaardappelteelt maar onze overheid redeneert dat Europa toch die richting uitgaat zodat we ons daar beter tijdig op kunnen voorbereiden. Nederlandse landbouwers zijn heel actief in sectoren die van Europa weinig steun ontvangen, zoals de sierteelt en de groente- en fruitteelt.
Als het regent in Nederland, dan druppelt het in België. Hebt u ook die indruk wanneer het gaat om de maatschappijkritiek waaraan landbouw is blootgesteld?
Ik ben te kort in België om te weten wat hier precies speelt. Wellicht zijn de verschillen tussen België en Nederland op dat vlak niet groot. De maatschappij zit met zijn neus op de landbouwbedrijven zodat de sector moet communiceren over wat ze doen, en uitleggen dat ze dat goed doen. Mede door sociale media kan negatief nieuws snel afstralen op een hele sector. Melkveehouderij is een voorbeeld van een sector die veel belang hecht aan een goed imago. Samen met de zuivelindustrie willen boeren zich inspannen voor duurzame productie en weidegang voor koeien zodat ze hun productiewijze kunnen communiceren aan burgers in eigen land en afnemers op exportmarkten. Aan de bemoeienis van de maatschappij zit dus ook een positieve kant.
Komen Nederland en Vlaanderen elkaar vaker tegen op beloftevolle exportmarkten sinds de Russische handelsboycot? Worden de collega’s dan concurrenten?
Concurrentie is er altijd, ook tussen Nederlandse bedrijven onderling. Dat we elkaar tegenkomen, is logisch want we hebben dezelfde sterke punten: een moderne landbouwproductie en sterke logistiek door de havens. Mijn aanvoelen is dat de Vlaamse en Nederlandse agrovoedingsproducten elkaar in het buitenland aanvullen. Neem nu bier als voorbeeld. Jullie zijn groot in speciale bieren terwijl Nederland een generiek bier op de markt brengt. Dat zie je ook in andere sectoren, bijvoorbeeld de verwerkte diepvriesgroenten die Vlaanderen exporteert. Het uitgangsmateriaal voor groenteteelten komt vaak uit Nederland. Ook in de sierteelt zijn er door bloemenveiling FloraHolland veel contacten over en weer.
Behalve op vlak van agrarische export in de zuivere zin van het woord is Nederland ook sterk in de export van kennis en technologie. Zijn Nederlandse boeren niet bang dat dit hun concurrentiepositie onderuit zal halen?
Een land als Myanmar zit niet alleen te wachten op landbouwproducten maar ook op toelevering voor de eigen landbouw. Het zijn onder meer Nederlandse kassenbouwers die daarop inspelen. In technologie voor beschermde teelten zijn onze bedrijven erg sterk, maar eveneens in zaaizaden, dierenvaccins, machines voor de voedingsindustrie, enz. Voor een stuk klopt de kritiek dat je exportbestemmingen op die manier helpt voorzien in hun eigen voedselbehoefte. Anderzijds heeft een land als Myanmar nu geen zuivelmarkt van betekenis, dus moet je die eerst helpen ontwikkelen. Vervolgens zal er vraag komen naar de speciale zuivelproducten die ze in Myanmar moeilijk kunnen fabriceren. Je ondersteunt dus de ontwikkeling van de (landbouw)economie in zo’n land, met in het achterhoofd de nieuwe kansen voor afzet van Nederlandse landbouwproducten. Dat Nederlandse toeleveranciers actief zijn in het buitenland stimuleert bovendien innovatie, waar de eigen landbouw de vruchten kan van plukken.
Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap startte staatssecretaris Martijn Van Dam de discussie over de Europese steun aan landbouwers. Welke visie heeft Nederland op het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2020?
Deze vraag komt nog wat vroeg want het denkproces over het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is in Nederland volop gaande. De consultatie over het GLB is onlangs gestart door de Europese Commissie. Vier hoofdlijnen zijn al vrij duidelijk: het belang van een goede marktwerking want liberalisering is een trend die doorzet; ook verduurzaming is een blijver zodat we vanuit Nederland aandringen op de tegenprestatie die tegenover inkomenssteun moet staan en tezelfdertijd vragen dat steun een bijdrage levert aan innovatie; het belang van een voedselbeleid gelet op de verwachtingen van de consument ten aanzien van het landbouwbeleid en, tot slot, dringen wij aan om het beleid te vereenvoudigen en zo nodig meer verantwoordelijkheid te nemen op regionaal of nationaal niveau.
Een Vlaams gezegde luidt dat je kan stelen met je ogen. Hebt u al iets bijgeleerd in ons land dat de Nederlandse agrovoedingsindustrie van nut kan zijn?
Wat me hier opvalt, is dat Belgen kunnen genieten van culinair hoogstaande maaltijden en bereid zijn om daar behoorlijk wat geld aan uit te geven. Die bereidheid tot betalen voor topkwaliteit biedt kansen voor de agrovoedingssector. Dat segment kan het Nederlandse bedrijfsleven nog beter bedienen. Onderschat ons op culinair vlak niet want Nederlandse top-chefs zijn vaste deelnemers op het wereldkampioenschap koken, Bocuse d’Or, dat tweejaarlijks in Lyon georganiseerd wordt. De Nederlandse overheid is daar aanwezig met een paviljoen, om te onderstrepen dat we topproducten in huis hebben waarvan we topmaaltijden maken.