Landbouw telt slechts 11% vrouwelijke bedrijfsleiders
nieuwsEr zijn beduidend minder vrouwen dan mannen die een land- of tuinbouwbedrijf leiden. Slechts 11 procent van de bedrijfsleiders in de sector is een vrouw. Dit aandeel ligt veel lager dan bij de rest van de zelfstandige beroepsbevolking. Bovendien ontvangen de vrouwen maar zeven procent van de waarde van de toeslagrechten. Dat blijkt uit een studie van de Vlaamse landbouwadministratie.
Tot nu toe is er heel weinig onderzoek gebeurd naar de rol en de positie van de vrouw op land- en tuinbouwbedrijven in Vlaanderen. Toch heeft de Afdeling Monitoring en Studie (AMS) geprobeerd om op basis van beschikbare statistieken een opsplitsing te maken naar geslacht. Die data werden aangevuld met commentaren van vijf bevraagde experts om zo tot een eerste verkennende studie te komen over de vrouwen in de land- en tuinbouw.
Slechts een minderheid van de bedrijfsleiders is een vrouw. Zo waren in 2009 2.041 op een totaal van 18.731 bedrijfsleiders vrouwen (11%) en 16.690 (89%) mannen. De onderzoekers vermoeden dat de oorzaak voor de ondervertegenwoordiging ligt in het traditionele en familiegebonden karakter van de sector. Ook gaan vrouwen in de land- en tuinbouw de laatste jaren meer buitenshuis werken. Dit is wellicht eerder uit financiële noodzaak omwille van de crisis in de sector.
Het aandeel vrouwen schommelt per productierichting. Bij graasdieren zoals schapen tellen we 22 procent vrouwen en bij hokdieren zoals varkens is dat 18 procent. Op gemengde veeteeltbedrijven zijn vrouwen nog meer ondervertegenwoordigd: vijf procent tegenover 95 procent mannen. De gemiddelde leeftijd van vrouwelijke bedrijfsleiders van landbouwbedrijven ligt in 2009 iets hoger dat die van mannelijke bedrijfsleiders: 50 jaar voor de vrouwen en 49 jaar voor de mannen.
De studie toont eveneens dat het aandeel gehuwde en gescheiden bedrijfshoofden zowel voor mannen als vrouwen gelijk ligt: 80 procent is gehuwd, twee procent gescheiden. Het aandeel ongehuwden ligt bij de mannelijke bedrijfsleiders hoger, 15 procent tegenover 6 procent bij vrouwen. Het aandeel weduwes ligt met tien procent ook beduidend hoger dan het aandeel weduwnaars (1%).
Een analyse van de verdeling van de uitbetaalde toeslagrechten toont aan dat het aantal bedrijven dat toeslagrechten krijgt uitbetaald in 73 procent van de gevallen over een mannelijke en in 12 procent over een vrouwelijke bedrijfsleider beschikt. In de andere gevallen gaat het om groeperingen of rechtsvormen. De man/vrouwverdeling benadert de verdeling onder de bedrijfsleiders, maar als er wordt gekeken naar de waarde van de toeslagrechten, dan blijkt dat slechts 7 procent van de waarde naar vrouwen gaat.
De diverse maatregelen van het Programma voor Plattelandsontwikkeling Vlaanderen (PDPO) laten ook verschillen zien. De deelnames van of indieningen door vrouwen per maatregel van het PDPO is: 37 procent van de cursussen en stages, 29 procent van korte vorming, 17 procent van vestiging jonge landbouwers, 6 procent van de investeringssteun, 8 procent van de diversificatiesteun, 74 procent van de intermediaire dienstverlening en 31 procent van Leader. Het grote aandeel vrouwen bij de maatregel intermediaire dienstverlening heeft voornamelijk te maken met het feit dat hieronder de activiteiten van KVLV vallen.
Frankrijk daarentegen telt steeds meer vrouwelijke bedrijfsleiders op landbouwbedrijven. Momenteel is 24 procent vrouwelijk, terwijl dit in 1988 nog maar 12 procent was. Die toename zou voor een deel te verklaren zijn door de versoepeling van de voorwaarden voor het oprichten van en deelnemen in een vennootschap. Daardoor is het gemakkelijker geworden om het werk van de vrouw op de boerderij officieel te erkennen. Naast vrouwelijke bedrijfsleiders telt het land ook meer dan 30.000 vrouwen die als partner zijn geregistreerd op een landbouwbedrijf.
Meer informatie: Boerin/boer. Een venster op de vrouw in de Vlaamse land- en tuinbouw.
Bron: eigen verslaggeving/agd.media
Beeld: Mine Dalemans