duiding

Jan Martens - Steunpunt Levend Erfgoed

duiding
"Het verdwijnen van streekeigen veerassen is een verarming"
6 september 2010  – Laatst bijgewerkt om 4 april 2020 15:53
Lees meer over:

Biodiversiteit vindt je niet alleen in de natuur, maar ook op het erf van de boer. De genetische diversiteit in de veehouderij staat weliswaar onder grote druk. De oude dierenrassen passen niet in een intensieve veehouderij en werden vervangen door een beperkt aantal hoogproductieve rassen. Het Steunpunt Levend Erfgoed vindt specialisatie in de veehouderij vanuit een economisch perspectief heel begrijpelijk, maar is van oordeel dat het verdwijnen van het genetisch materiaal en de cultuurhistorische waarde van streekeigen rassen een verarming betekent. VILT vroeg voorzitter Jan Martens naar het nut van oude, streekeigen rassen voor de professionele veehouderij en ging bij twee veehouders kijken hoe zij streekeigen dubbeldoelrunderen inpassen in hun bedrijfsvoering.

2010 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot het Internationaal Jaar van de Biodiversiteit. Biodiversiteit staat voor de verscheidenheid aan levensvormen, genen en ecosystemen op onze planeet. Reeds in 1992 erkenden de wereldleiders door de ondertekening van de biodiversiteitsconventie dat bescherming van soortverscheidenheid noodzakelijk is voor de mensheid.

Ook in de landbouw staat de genetische diversiteit onder grote druk. Vijftig jaar geleden had elke regio nog eigen populaire rundvee-, varkens-, paarden-, geiten- en schapenrassen. Die lokale rassen hebben unieke genetische, cultuurhistorische, sociaal-economische en ecologische waarden. De specialisatie in de moderne landbouw leidt tot uniformering in de dierlijke productie en genetische verschraling van de veerassen. De oude rassen passen niet in een intensieve veehouderij en worden vervangen door een beperkt aantal gespecialiseerde en hoogproductieve rassen.

Het Innovatiesteunpunt voor land- en tuinbouw van Boerenbond denkt daarom na over strategieën voor het behoud van bedreigde rundveerassen. Zo contacteerde het Innovatiesteunpunt drie kwekers om de afmestfase van drie zeldzame Vlaamse runderrassen op te volgen. Nadat de dieren geslacht zijn, zullen testen gebeuren op onder meer het rendement van de opfok en de smaak van het vlees. Aan de hand van die resultaten gaan innovatieconsulenten na hoe het vlees vermarkt kan worden en wat een rendabele prijs is voor de landbouwer.

In het kader van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling doet ook de Vlaamse regering haar duit in het zakje voor het behoud van de genetische diversiteit. Veehouders kunnen subsidies aanvragen voor het houden van drie rundveerassen (West-Vlaams rood rund, Oost-Vlaams wit-rood rund en Brabants wit-blauw dubbeldoelrund) en negen schapenrassen (onder meer het Kempens schaap, mergellandschaap, Belgisch melkschaap, Vlaams schaap en de Ardense voskop).

Veehouders die een vijfjarige verbintenis afsluiten voor het houden van lokale rassen kunnen rekenen op een subsidie van 100 euro per jaar voor rundvee en 25 euro per jaar voor schapen. 176 schapenhouders hebben tussen 2006 en 2010 zo’n verbintenis afgesloten. Samen houden zij 3.309 schapen van een zeldzaam ras. Voor runderen werd de subsidie 127 maal aangevraagd voor een totale veestapel van 3.275 stuks.

Het werkelijke aantal zeldzame runderen mag op 4.500 à 5.000 runderen worden geschat, zegt Gabriël Deschuymer van rundveeverbeteringsorganisatie CRV en verantwoordelijke voor SVDR, het Studiecentrum voor dubbeldoelrassen. Enerzijds houdt elke veehouder meer dieren dan het aantal waarvoor hij de subsidie aanvraagt opdat zijn veestapel nooit onder het gesubsidieerde aantal zou dalen. Anderzijds is de veestapel waarvoor de subsidie wordt toegekend, begrensd op een maximum van 100 dieren per veehouder. Vanaf volgend jaar zal ook het effect van de verruimingsoperatie in 2009 zichtbaar worden. De afstammelingen van de moeders die toen werden gekeurd, zullen meteen in het stamboek van de zeldzame rassen worden opgenomen.

Het Steunpunt Levend Erfgoed ijvert op zijn beurt al meer dan 15 jaar voor het behoud van oude en streekeigen rassen. Niet alleen kippen, kalkoenen, eenden, ganzen, duiven, konijnen en honden, maar ook schapen, geiten, varkens, runderen en paarden dragen hun zorg weg. De vrijwilligers van het Steunpunt organiseren manifestaties om zeldzame rassen in de kijker te plaatsen en nemen deel aan diverse tentoonstellingen en beurzen en organiseren fokprogramma's.

Het Steunpunt Levend Erfgoed is door het Vlaams ministerie van Landbouw erkend als fokvereniging voor acht van de negen Belgische zeldzame schapenrassen, voor het Franse Ouessantschaap en het Engelse Castlemilk Mooritschaap. Het Steunpunt staat ook in voor de stamboekwerking van de twee zeldzame geitenrassen: de Vlaamse en de Kempense geit.

VILT vroeg Jan Martens, voorzitter van het Steunpunt Levend Erfgoed, welke rol de oude, Vlaamse schapen- en rundveerassen kunnen spelen in de hedendaagse veehouderij. We gingen ook poolshoogte nemen op de bedrijven van Kurt Sannen en Dirk Rummens. Natuurboerderij ‘Het Bolhuis’ in Molenstede staat bekend als een belangrijke fokkerij van Kempense runderen en Ardense Voskoppen. Het bedrijf van Kurt Sannen sleepte in 2010 de Bio-Award in de wacht. Dirk Rummens van hoeve ‘In de zon’ te Vissenaken is trots op zijn 130 wit-blauwe dubbeldoelkoeien die het label streekproduct mogen dragen.

Op 29 augustus mocht de veertiende Levend Erfgoed Expo meer dan 6.000 bezoekers ontvangen. Wat wil het Steunpunt Levend Erfgoed bereiken met deze levende tentoonstelling van oude, lokale rassen van boerderij- en neerhofdieren?
Jan Martens: Stel je de Levend Erfgoed Expo voor als een etalage van zeldzame dierenrassen waarbij we het grote publiek laten kennis maken met deze dieren en hen informeren over de onzekere toekomst van dit levend erfgoed. Het doel van de Expo is niet veel dieren van eenzelfde ras tonen, maar alle rassen vertegenwoordigd weten door één of meerdere dieren. Het ontbreekt aan bekendheid van de problematiek bij het grote publiek, dus is voor het Steunpunt Levend Erfgoed in de eerste plaats een informatietaak weggelegd.

Hoe verklaart u de genetische verschraling bij landbouwdieren?
In de gangbare veehouderij gaat men op zoek naar steeds hogere producties tegen een lagere kostprijs. Dit resulteert in specialisatie zodat dubbeldoeldieren moeten wijken voor enerzijds het Belgisch wit-blauw vleesvee en anderzijds de Holstein melkkoe. Je kan dit de veehouderij niet kwalijk nemen, want het is vanuit een economisch perspectief heel begrijpelijk dat iedereen met het meest productieve ras wil fokken. Rassen zoals de Holstein melkkoe zijn dusdanig goed dat ze over gans de wereld worden gebruikt.

Welke argumenten heeft u dan om de fokkerij te overtuigen van het nut van oude, streekeigen rassen?
Steunpunt Levend Erfgoed is van oordeel dat de veerassen die we van oudsher kennen te waardevol zijn om verloren te laten gaan. Het verdwijnen van natuurlijke productiewijzen, van genetisch patrimonium en diversiteit is om verschillende redenen een verarming. In de eerste plaats gaat een cultuurhistorische waarde verloren. Streekeigen rassen zijn deel van ons erfgoed en worden best levend bewaard en niet alleen op foto. Ten tweede hebben die oude rassen eigenschappen die bij moderne rassen verloren zijn gegaan. Het kan dus nuttig zijn om het genetisch materiaal van die oude rassen ‘achter de hand te houden’. Het zijn immers dieren die uitblinken in ruwvoederconversie, vruchtbaarheid, ziekteresistentie en gemakkelijk kalven of lammeren. Op die manier kan men teruggrijpen naar de oude rassen om pijnpunten bij de gespecialiseerde rassen te corrigeren.

Zijn overheden overtuigd van de cultuurhistorische waarde van oude rassen? Kan de subsidie van de Vlaamse overheid het houden van lokale schapen- en rundveerassen aantrekkelijker maken?
Overheden zijn ongetwijfeld overtuigd van de waarde van levend erfgoed, maar de wil om iets te doen, is helaas kleiner dan hun overtuiging. Nog voor een cent uit te geven, zou de Vlaamse overheid de populatie levend erfgoed kunnen verbeteren door simpelweg komaf te maken met de overdaad aan regeltjes. Ik ben er namelijk van overtuigd dat het verdwijnen van dieren bij particulieren niet heeft te maken met een gebrek aan interesse, maar met de administratieve rompslomp waarmee liefhebbers worden geconfronteerd. Regels worden op maat gemaakt van de professionele veehouderij en helaas op dezelfde manier toegepast op de niet-professionele dierenhouder. In die zin is het Steunpunt Levend Erfgoed ook een beetje vakbond van de niet-professionele dierenhouderij. Wat het uitdelen van subsidies betreft, dringt de vraag zich op of dit wel de juiste manier is om streekeigen rassen te ondersteunen. De populaties streekeigen runderen zijn immers nog altijd dramatisch laag. In Nederland pakt de overheid het anders aan en worden de middelen toegekend aan onze zusterorganisatie Stichting Zeldzaam Huisdier die de problematiek eerst in kaart brengt en vervolgens het nodige doet om populaties in stand te houden en uit te breiden. De Stichting wordt afgerekend op de resultaten die ze behaalt, terwijl de Vlaamse overheid schouderophalend vaststelt dat de rundveepopulaties dalen ondanks de toegekende subsidies. Mits toekenning van de nodige werkingsmiddelen kan het Steunpunt Levend Erfgoed dezelfde rol vervullen als de Stichting Zeldzaam Huisdier. Helaas weten wij op vandaag zelfs niet of we ons tot de minister van Landbouw, Milieu of Cultuur moeten wenden. Vanuit het Steunpunt suggereren we onder de noemer plattelandsbeleid te vallen omdat daar nog zaken thuishoren die geen zuivere landbouw zijn maar er toch mee verbonden zijn.

Is het verantwoord om erg kleine populaties van een ras in stand te houden als inteelt dan een gevaar wordt? Door het genetisch materiaal te bewaren in een genenbank, gaat het toch evenmin verloren voor de fokkerij?
Een genenbank van alle rassen bestaat tot vandaag niet, maar kan een nuttige aanvulling zijn op het levend bewaren van de streekeigen rassen. Een initiatief van het Steunpunt samen met het Vlaams Fokkerijcentrum strandde evenwel in het stadium van de voorbereidende werkzaamheden vanwege de hoge kostprijs van een genenbank. Onze aandacht gaat daarom volledig uit naar het in stand houden van levend erfgoed. Dat is voortdurend werken met kleine populaties, wat inderdaad maar verantwoord is in de mate dat er een oplossing wordt gezocht voor inteelt. Bij de selectie voor het stamboek is men daarom erg streng op afwijkingen die kunnen wijzen op inteelt. Op andere raskenmerken zal men niet kleingeestig beoordelen zodat het werken met een hulpstamboek inteelt kan helpen vermijden. In het hulpstamboek worden dieren ingeschreven die niet volledig voldoen aan de raskenmerken zodat hun bloedlijn niet verloren gaat voor het ras. Vervolgens is het zaak om van die dieren nakomelingen te kweken die wel voldoen aan de raskenmerken en in het stamboek kunnen worden opgenomen. Op die manier houden we het doel van een ras voor ogen, terwijl de instroom voldoende groot wordt gehouden om inteelt te vermijden.

Passen oude, streekeigen rassen binnen een economisch rendabele veehouderij of worden deze dieren vooral uit liefhebberij gehouden?
In zijn totaliteit is het ledenbestand van het Steunpunt Levend Erfgoed een goede weerspiegeling van de houders van streekeigen dieren en daaruit blijkt dat 95 procent van de leden niet-professionelen zijn. Voor de grotere dieren zoals runderen, ligt het aantal professionele landbouwers wel significant hoger. Dat wordt bevestigd door de gegevens die het Beleidsdomein Landbouw & Visserij verzamelde aan de hand van de subsidie voor genetische diversiteit. Meer dan de helft van de 3.275 runderen waarvoor subsidies werden aangevraagd, behoren tot kuddes van meer dan 50 dieren. In regel is het in stand houden van levend erfgoed een werk van liefhebbers, wat niet wegneemt dat die dieren economisch rendabel kunnen zijn in de professionele veehouderij op voorwaarde dat het beschouwd wordt als een nichemarkt voor enkele innovatieve ondernemers.

Op zoek naar innovatieve ondernemers voor wie het houden van streekeigen dieren meer is dan liefhebberij, ging VILT op bezoek bij landbouwers Kurt Sannen en Dirk Rummens. Welke meerwaarde betekenen de Kempense runderen in de biologische bedrijfsvoering van natuurboerderij Het Bolhuis?
Kurt Sannen: Nagenoeg het volledige bedrijfsareaal van 85 hectare bestaat uit natuurgraslanden. Mij bewust van die beperking, koos ik voor Kempense runderen die het schrale gras toch prima weten om te zetten in vlees en melk. Als ondernemer zag ik de schrale natuurgraslanden als een uitdaging en niet, zoals landbouwers nog al te vaak doen, als een muur waar je niet over kan. Het plaatje op mijn bedrijf klopt omdat ik mij richt op de verkoop van luxe jong rundvlees. De stiertjes zuigen tot hun 10 maanden bij de moeder en worden kort daarna geslacht. Dankzij de goede melkgift van de Kempense koeien bedraagt het karkasgewicht van de stieren meer dan 200 kilogram op 10 maanden. De consument apprecieert de bijzondere smaak van het vlees die te danken is aan de moedermelk en de verscheidenheid aan kruiden uit de natuurgraslanden. Bovendien kan ik de klanten overtuigen dat het vlees werd geproduceerd met de laagst mogelijke ecologische voetafdruk. De authentieke runder- en schapenrassen op mijn bedrijf maken dat verhaal compleet. Mijn bedrijf is pas geslaagd als ik door innovatief te wezen landbouw en natuur kan laten samengaan, noem me dus gerust een bruggenbouwer tussen beide sectoren!

Zijn de Vlaamse schapen- en runderrassen even geschikt voor het beheer van natuurgraslanden als de exoten die Natuurpunt daar vaak voor inzet?
Kurt Sannen: Het inzetten van uitheemse runderen in natuurreservaten is niet per se een slechte zaak als die exoten het beste middel zijn om het natuurdoel te bereiken. Zoek je runderen met een stevige vetlaag die buiten kunnen overwinteren zonder ze veel bij te voederen , dan zijn Galloways ongetwijfeld een verstandige keuze. Maar mensen denken vaak in tegenstellingen zodat bij natuurverenigingen al gauw de overtuiging leeft dat alléén Galloways geschikt zijn voor natuurbegrazing en dat klopt natuurlijk ook niet. Neem het Bolhuis maar als voorbeeld: de Kempense runderen blijken uitstekende natuurbeheerders. In bos ’t Ename in Oudenaarde maakt Natuurpunt overigens zelf gebruik van de diensten van het Oost-Vlaams rund. De ervaring leert dus dat het wel degelijk mogelijk is om met onze inheemse runder- en schapenrassen natuur te beheren, zowel in seizoensbegrazing als jaarrondbegrazing.

In 2005 bestempelde Europa de wit-blauwe dubbeldoelkoeien als met uitsterven bedreigd. Hoe kunnen de dieren toch worden ingepast in de bedrijfsvoering van een gangbaar gemengd bedrijf als hoeve In de zon?
Dirk Rummens: Mijn keuze voor wit-blauwe dubbeldoelkoeien past in een totaalvisie om het bedrijf uit te bouwen door de activiteiten te verbreden. Op het vlak van schaalvergroting zal de Vlaamse veehouderij nooit kunnen optornen tegen de grootschalige veehouderij elders in de wereld. Daarom kozen mijn echtgenote Ann Vandepoel en ik ervoor om onze streekeigen koeien, de aanwezigheid van de Velpe-vallei én van een drukke verbindingsweg als troeven uit te spelen bij de vermarkting van het vlees en de melk van onze dieren. Ik laat me niet leiden door sentiment, maar kan op basis van de boekhouding aantonen dat met dubbeldoelkoeien een hoger inkomen is te realiseren dan met Holsteins bij een melkquotum als het onze (365.000 liter, nvdr). Met die overtuiging stapte ik ook in het project genetische diversiteit van het Innovatiesteunpunt zodat hoeve In de zon één van de drie bedrijven met streekeigen rassen is die in 2010 worden opgevolgd.

De Levend Erfgoed Expo is net achter de rug, heeft het Steunpunt Levend Erfgoed nog andere plannen om oude, lokale dierenrassen onder de aandacht te brengen?
Jan Martens: Wij zullen bij de overheid blijven aandringen op de erkenning van onze organisatie en op een duidelijke visie en strategie om zeldzame rassen in stand te houden. We willen het Steunpunt verder uitbouwen zodat onze organisatie op termijn in staat is om een label voor Levend Erfgoed te ontwikkelen. Een label kan op verschillende niveaus positief werken. Voor landbouwers die diversifiëren door hoevetoerisme of hoeveverkoop is het een extra aantrekkingspool. Het label kan ook de verkoop in de supermarkt van melk en vlees van streekeigen dieren een duwtje in de rug geven. Dat vergt in de eerste plaats veel publiciteit en vervolgens controles op het correct gebruik van het label. Daarvoor is een professionalisering van het Steunpunt nodig , want momenteel draait onze organisatie volledig op vrijwilligers. In de toekomst zal er ook samengewerkt worden met het onderwijs aangezien het Steunpunt bovenal een informatieopdracht heeft. De leerlingen van de landbouwschool in Roeselare zullen op gestructureerde wijze geïnformeerd worden over streekeigen dieren en ook het gewoon onderwijs zal benaderd worden. Voorts mag je ons verwachten op Agriflanders, waar levend erfgoed één van de zes peilers is in de tentoonstelling met levende dieren die is opgebouwd rond het thema fokkerij.

Gerelateerde artikels

Er zijn :newsItemCount nieuwe artikels sinds jouw laatste bezoek