Hans Bruyninckx (Europees Milieuagentschap)
duidingVan 30 november tot 11 december vindt in Parijs met COP 21 de belangrijkste klimaattop plaats sinds Kopenhagen, ondertussen alweer zes jaar geleden. Slaagt de internationale gemeenschap erin om ambitieuze doelstellingen te formuleren die de opwarming van de aarde kunnen beperken tot maximaal 2 graden? Dat lijkt de hamvraag te worden. In de aanloop naar de top sprak VILT met Hans Bruyninckx, die zijn sporen verdiende als hoogleraar internationaal milieubeleid aan onder meer de KU Leuven en Wageningen Universiteit, en sinds juni 2013 directeur is van het Europees Milieuagentschap. Hoe is het met de milieu- en klimaatprestaties van de Vlaamse land- en tuinbouw gesteld? En hoe effectief is het beleid?
Is het Europees Milieuagentschap een kennisinstelling of veeleer de waakhond van de Europese milieudoelstellingen?
Hans Bruyninckx: Onze belangrijkste taak is om informatie over milieu en klimaat aan te reiken aan de Europese beleidsmakers. We zijn een kennisinstelling met een zeer uitgebreid netwerk: 33 landen zijn lid en daarnaast werken we samen met de zes West-Balkanstaten. Onze input bestaat enerzijds uit monitoring en rapportering en verloopt anderzijds via een driehonderdtal instellingen waarmee we samenwerken. We zijn het kennisnetwerk dat het Europese milieu- en klimaatbeleid onderbouwt. Dat doen we op een moderne, geïntegreerde manier: we bekijken milieu en klimaat steeds in relatie tot verwante thema’s als transport, gezondheid, landbouw, enzovoort. We werken met andere woorden beleidsondersteunend.
Als we op de website van EEA het thema landbouw aanklikken, dan lezen we dat de sector aangemoedigd werd tot steeds verdere intensivering en als gevolg daarvan in hoge mate verantwoordelijk is voor de vervuiling van oppervlakte- en grondwater en het verloren gaan van biodiversiteit. Dat is snoeiharde kritiek aan het adres van een sector die prat gaat op zijn verminderde milieudruk…
In onze rapporten, of die nu over luchtverontreiniging, waterkwaliteit of bodem- en landgebruik gaan, zoeken we steeds naar de impact op de kwaliteit van het milieu. Wij doen dat volgens de DPSIR-methode (dat staat voor Driving Forces-Pressure-State-Impact-Response Framework, red.), dat vertrekt van de drivers of oorzaken die een zekere druk uitoefenen op hun omgeving en zo de staat van het milieu bepalen. Wel, het is duidelijk dat landbouw op dit moment nog steeds één van de belangrijkste drivers is van de toestand waarin het Europese milieu en klimaat zich bevinden. Dat is een vaststelling volgens de feiten waarover we vandaag beschikken en is geen uitspraak over de vooruitgang die al dan niet geboekt is. In onze rapporten erkennen we overigens dat er op bepaalde vlakken vooruitgang wordt geboekt, maar ondanks die vooruitgang blijft landbouw een belangrijke impact hebben op ons milieu.
De hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is volgens de ene een duurzame stap vooruit en volgens de ander niet meer dan een groen sausje over de status quo. Verwacht u betere milieuprestaties van de landbouwsector tussen nu en 2020?
De hervorming van het GLB bevat een duidelijke intentie om landbouwsubsidies sterker te koppelen aan milieu-uitdagingen en aan bepaalde eisen om te voldoen aan milieuwetgeving. Dat is onmiskenbaar een stap vooruit. Maar de link met ecosysteemkwaliteiten en een meer geïntegreerd beleid rond plattelandsontwikkeling had nog een stuk sterker gekund. Er zitten heel nuttige elementen in de vergroening van het GLB: denk bijvoorbeeld aan verplichte gewasrotatie, permanent grasland, ecologische landschapselementen, enzovoort. Maar anderzijds is de verwachting dat de impact van de hervormingen in de praktijk beperkt zal blijven. Zo beslaan de ecologische focusgebieden slechts zeven procent van het totale landbouwareaal, dus er is toch nog behoorlijk wat marge. Ook wanneer je bijvoorbeeld kijkt naar stikstof en fosfor, dan merken we vooruitgang, maar er blijft nog een hele grote implementatiekloof. Hetzelfde geldt voor de doelstellingen rond biodiversiteit: er is vooruitgang maar het nagestreefde einddoel ligt nog heel veraf. We zijn trouwens niet de enigen die vinden dat de milieudoelstellingen in het GLB duidelijker zouden kunnen geformuleerd worden. Ook de Rekenkamer maakte al enkele bemerkingen rond de vergroening van het GLB, de precieze doelstellingen en de timing daarvan.
In hoeverre zijn de ecologische verduurzaming van het beleid en de economische realiteit binnen de landbouwsector vandaag verzoenbaar?
Als Milieuagentschap houden we ons niet bezig met de economische kant van het GLB, maar je kan de vraag natuurlijk ook omkeren: hoe lang kun je milieubelastende en niet duurzame landbouwpraktijken volhouden? Een economische sector die afhankelijk is van de kwaliteit van het natuurlijk kapitaal moet zich de vraag durven stellen welke hervormingen nodig zijn om de productiecapaciteit en concurrentiepositie op de langere termijn veilig te stellen. Om de inkomenspositie van de landbouwer zelf te verbeteren, denk ik dat je ook moet kijken naar de waardecreatie en de verdeling van de opbrengst. Landbouw is ingebed in een heel voedselsysteem, en uiteindelijk komt het voedsel bij de consument terecht. Maar waar in de keten wordt er waarde gecreëerd, en welke prijs wordt daarvoor betaald? En staat dat in verhouding tot de inspanningen die geleverd worden?
Wetenschappers zijn er nog altijd niet uit of we landbouw en natuur best scheiden of verweven. Dat dilemma hangt samen met de keuze voor extensieve landbouw dan wel voor intensieve landbouw op een beperktere oppervlakte zodat er meer ruimte is voor ‘echte’ natuur. Welke zienswijze verdedigt EEA?
Grondstoffenefficiëntie is een concept dat je niet enkel op energie, maar ook op het landbouw- en voedselsysteem kan toepassen. Wij geloven niet in een extensieve landbouw die een groot beslag legt op de ruimte, en wij pleiten niet voor een terugkeer naar een soort pre-industriële landbouw, integendeel. Wij pleiten voor een moderne productieve landbouw, maar die wel ingebed is in een veel bredere visie op ecosysteemwaarden. Afhankelijk van de lokale omstandigheden is daarin zowel plaats voor intensieve bedrijfsvoering en precisie-technieken, als voor meer extensieve systemen met een grotere mate van landschappelijke verweving.
Deze visie gaat uit van een interactie met milieu en ecosystemen, want uiteindelijk zijn landbouw en natuur natuurlijk niet te scheiden. De bodem waarop ons voedsel wordt geproduceerd is een integraal deel van het ecosysteem. Daar zit een bepaalde biodiversiteit in, een koppeling met de watercyclus, de koolstofcyclus, enzovoort. Er moet met andere woorden veel fundamenteler worden nagedacht over een voedselsysteem dat mensen in de gehele keten een behoorlijk inkomen biedt, maar anderzijds ook garandeert dat het natuurlijk kapitaal waarop die hele sector teert niet ondergraven wordt.
Daarbij aansluitend, hoe wordt de impact van landbouw op het leefmilieu idealiter teruggedrongen?
Efficiënt grondgebruik en beperking van de afhankelijkheid van milieu-belastende agrochemicaliën zouden voorop moeten staan. Ik denk dat er binnen de landbouwsector al heel wat innovatie aanwezig is rond intensieve productiesystemen die meer rekening houden met biodiversiteit en minder gebaseerd zijn op intensief energie- en chemicaliëngebruik. Zo kan je evolueren naar een landbouw die veel meer rekening houdt met de waarde van biodiversiteit, met bestuivende insecten bijvoorbeeld. Biodiversiteit bekijken we trouwens te vaak vanuit een soorten-perspectief, en te weinig vanuit de genetische diversiteit die aan de basis ligt. Een toekomstgerichte landbouw moet veel dichter staan bij dat soort ecosysteemoverwegingen. En dus veel dichter bij de kringlopen waar we het daarnet al over hadden, van koolstof, nutriënten, water, enzovoort. Ten opzichte van het pre-industriële tijdperk is er nu veel meer reactieve stikstof in het milieu. Dat heeft natuurlijk een impact op een breder ecosysteemniveau.
Een ander aspect is de dierlijke productie. Daar zijn we heel duidelijk over: een bewuste dieetkeuze wat betreft vleesconsumptie maakt deel uit van de systeembenadering die we willen uitdragen. Die keuze is overigens ook volledig compatibel met het Europese gezondheidsbeleid hierover. Wij kijken naar vlees vanuit een systemisch perspectief, waarbij we geen uitspraak doen over het feit dat iedereen vegetariër moet worden. Maar als je kijkt naar de enorme milieudruk die vleesconsumptie met zich meebrengt, dan moet je concluderen dat we toch eens moeten nadenken over de keuzes die we aan het maken zijn. Zeker als je het op een globale schaal bekijkt: de wereldwijd stijgende vleesconsumptie legt een enorme druk op het landbouw- en milieusysteem.
Welke waarnemingen doet EEA op vlak van biodiversiteit op het platteland en de invloed van landbouw op Europees waardevolle habitats en soorten?
Wel, in het algemeen blijkt dat als Europa de achteruitgang van de ecosystemen tegen 2020 wil stopzetten, er een tandje moet bijgestoken worden. We gaan die doelstellingen niet halen op de manier waarop we nu bezig zijn. De landbouwhabitats blijken er bovendien slechter aan toe te zijn dan de andere. Maar 11 procent van de geanalyseerde landbouwhabitats verkeert momenteel in een ‘gunstige staat’. Vier procent verbetert, maar 40 procent gaat nog achteruit. Dat is niet bijster positief en is een grote uitdaging voor de landbouwsector, maar ook voor de samenleving in het algemeen. De vogels en vlinders die in cultuurland leven zijn ook sterk achteruitgegaan. Het is jammer dat we dit soort cijfers moeten associëren met agrarisch gebied. Als mensen aan het platteland denken, dan denken ze aan cultuurlandschappen met vogels en andere natuurfenomenen.
Met die vraag brengen we het gesprek op de instandhoudingsdoelstellingen voor natuur. Zijn andere lidstaten en regio’s even kordaat als Vlaanderen wanneer het op het terugdringen van de ammoniakemissie uit de veehouderij aankomt?
Het is natuurlijk zo dat Vlaanderen een dichtbevolkte regio is, waar op een schaarse en zeer versnipperde ruimte verschillende claims worden gelegd. Uiteraard brengt dat een aantal conflicten met zich mee in de besluitvorming, daar zijn we niet naïef in. En als je merkt dat de open ruimte nog steeds aan een hoog tempo wordt volgebouwd, dan wordt het er uiteraard niet gemakkelijker op. Als je de situatie in Vlaanderen vergelijkt met die in Nederland, delen van Duitsland, Denemarken, dan zie je wel degelijk gelijkenissen. Vaststelling: wat waterkwaliteit betreft bijvoorbeeld gaat de vooruitgang bij ons trager dan in de landen die ik net heb opgesomd. Als het bijvoorbeeld gaat over diffuse uitstoot en nitraatvervuiling zit België twee keer boven het Europese gemiddelde. Als je naar de grafieken kijkt dan zie je dat Denemarken 20 jaar geleden nog een stuk boven ons zat, en Duitsland ongeveer op ons niveau. Beide landen doen het ondertussen merkelijk beter dan ons. Uiteraard is er een impact vanuit het beleid door de verschillende Mestactieplannen, maar de vaststelling blijft dat de vooruitgang een stuk trager gaat.
Maakt u zich zorgen over het landgebruik in Europa? In België verdwijnt iedere dag zes hectare onder een laag beton, in Duitsland is dat tien keer zoveel. Kunnen we daar ongestoord mee blijven doorgaan?
Europa heeft niet zoiets als een bodemrichtlijn zoals dat bijvoorbeeld wel bestaat voor water, en heeft weinig of geen bevoegdheden inzake ruimtelijke ordening. Er zijn indirect natuurlijk wel raakpunten met bijvoorbeeld het Europese waterbeleid en het rivierbassinbeleid, maar een geïntegreerd beleid zou nuttig zijn. Er is gelukkig wel een groeiend besef, zowel in kennis- als in beleidskringen, over het belang van de bodem, die een essentiële rol speelt in verschillende cycli. Maar welke vorm het beleid daarrond zal aannemen hangt voor een stuk ook af van de lidstaten. Hoe dan ook, als we meer vanuit een geïntegreerde visie naar landbouw en andere sectoren gaan kijken, dat kan je er niet buiten dat ruimtelijke elementen daarin een heel belangrijke rol spelen.
Wat is de plaats van landbouw in die geïntegreerde visie?
De kernsystemen waarop onze samenleving gebaseerd is en die ervoor zorgen dat we een behoorlijke levensstandaard hebben, moeten we in het kader plaatsen van ecosysteemdiensten en het natuurlijk kapitaal waarop die geënt zijn. Dat is trouwens ook de titel van het zevende milieuprogramma: ‘Living well within the limits of the planet’. Het landbouw- en voedselsysteem is één van die kernsystemen die maken dat we goed kunnen leven en gezond blijven. En dat gaat niet enkel over de kwaliteit van onze voeding, maar ook over heel wat andere waarden zoals cultuur, gewoonte, traditie en ga zo maar door. Maar wij denken dat er een transitie moet plaatsvinden om de broodnodige duurzaamheidswinsten te boeken. Daarom is het ook zo belangrijk dat we de connecties die er bestaan tussen landbouw en bijvoorbeeld energie, stedelijke ontwikkeling, energie, grondstoffen, milieubelasting, gezondheid, financiële mechanismen, vleesconsumptie, voedselverspilling, enzovoort, goed begrijpen. Hier in Scandinavië merk je bijvoorbeeld dat de keuken de laatste jaren een sterke evolutie heeft doorgemaakt naar meer onbewerkte, seizoensgebonden en lokale voeding. Het aanbod ecologische producten in de winkel is hier enorm, en de koppeling tussen het systeem dat die producten produceert en het systeem dat die producten aanbiedt aan de consument is sterk ontwikkeld.
Tot slot, wat verwacht u van de aanstaande Klimaattop in Parijs?
Ik denk dat het verstandig is om voorzichtig te zijn met al te hoge verwachtingen. De kernzaken zijn duidelijk. Het draait niet enkel meer om de industrielanden. Dit gaat iedereen aan, iedereen zit in dezelfde boot. Eén van de grote uitdagingen is om onder die opwarming van twee graden te blijven. We zullen als landen op een geloofwaardige manier moeten aantonen dat we, geholpen door de wetenschap, voldoende op tafel leggen om onder die twee graden te blijven. We moeten er ook voor zorgen dat die afspraken niet vrijblijvend zijn, maar dat die toch een behoorlijk bindend karakter hebben. Ik denk dat iedereen ondertussen wel beseft wat de contouren zullen moeten zijn.