Ann Nachtergaele (FEVIA) & Marc Rosiers (Boerenbond)
duidingDe agrovoedingsketen in ons land is al een heel eind opgeschoven richting duurzame productie. Toch moeten er nog extra stappen gezet worden. “We willen zelf het heft in handen nemen en zelf beslissen wat noodzakelijk is”, zeggen Ann Nachtergaele van voedingsfederatie FEVIA Vlaanderen en Marc Rosiers van Boerenbond zelfverzekerd. Zij rekenen daarvoor op sectoroverschrijdende verduurzamingsinitiatieven die de komende twee jaar door de keten en de overheid gesubsidieerd zullen worden. “Wrijf ons op voorhand niet aan dat heel het proces ‘te braaf’ is, want je bereikt meer door 90 procent van de sector 10 procent vooruit te laten gaan dan andersom”, benadrukt Rosiers.
Wat maakt het project ‘Transformatie van het Vlaamse landbouw- en voedingssysteem’ bijzonder?
Marc Rosiers: Met het transformatieproject mikken we op nieuwe initiatieven om landbouw en voedingsindustrie op weg te zetten naar een meer duurzame productie. De mensen die er bij betrokken zijn, maken het verschil met eerdere duurzaamheidstrajecten zoals DP21 en The New Food Frontier: voor de eerste maal trekt de keten zelf de kar.
Ann Nachtergaele: De agrovoedingsketen slaat zelf de weg in richting meer duurzaamheid in plaats van zich dat door anderen te laten dicteren. Met zes vertegenwoordigers van de keten (BEMEFA, Boerenbond, ABS, FEVIA Vlaanderen, Comeos en UNIZO) en telkens twee van de overheid en de ngo’s is het duidelijk wie er aan het stuur zit. Het project past binnen het nieuw industrieel beleid van Vlaanderen zodat het Agentschap Ondernemen 480.000 euro ter beschikking stelt.
Het woord duurzaamheid wordt vaak in één adem genoemd met ‘transitie’. Dit project spreekt van een ‘transformatie’. Waar zit het verschil?
Marc Rosiers: Voor de sector is dat verschil heel belangrijk. Ik verklaar mij nader. Transitiedenkers willen het ‘regime’ - de actuele manier van werken - veranderen vanuit niet-gangbare en soms heel experimentele niches. Wij pakken het anders aan en beogen verandering van binnenuit. Niet revolutionair, maar evolutionair, via het opschalen van bestaande initiatieven die verduurzaming beogen. Het meeste duurzaamheidswinst boek je door 90 procent van de landbouwsector 10 procent beter te laten doen. Dat levert meer op dan te streven naar grote duurzaamheidswinsten bij de overige 10 procent niches.
Ann Nachtergaele: Deze transformatie richting duurzaamheid staat een verdere economische ontwikkeling van de agrovoedingsketen niet in de weg. Het laat ons net toe om verder te groeien. Zie het als een antwoord op de kritiek dat de druk op het milieu te groot is en de beschikbare ruimte te klein voor een verdere ontwikkeling van een industrie zoals de onze.
“Een verduurzamingsproces moet de steun hebben van de bedrijven”
Wie de sector aandachtig volgt, herinnert zich nog het transitieproces dat de denktank The New Food Frontier aankondigde. Was de omwenteling die door de denktank beoogd werd een brug te ver voor de agrovoedingsindustrie?
Marc Rosiers: De New Food Frontier was eerder een oefening om te kijken of een transitie mogelijk was door een visie voor 2050 te ontwikkelen. Deze verre tijdshorizon had tot gevolg dat de praktische haalbaarheid van de voorstellen en het overtuigen van actoren in de keten moeilijker lag. Dit neemt niet weg dat de systeemanalyse en het denkproces in de schoot van The New Food Frontier zeer interessant waren. Als pre-transitieproces had het zijn verdiensten.
Ann Nachtergaele: Interessant was ook dat heel veel mensen echt naar elkaar hebben geluisterd en hebben probeerd te begrijpen wat de echte en concrete verwachtingen of beperkingen van de andere spelers waren. Maar het heeft geen zin om met een groep mensen te brainstormen en met oplossingen te komen die niet gesteund kunnen worden door de meerderheid van de bedrijven en de actoren uit de keten.
Plooit een duurzamer landbouwmodel terug op de binnenlandse markt of blijven we ‘en masse’ exporteren?
Marc Rosiers: In het duurzaamheidsdebat zijn er grosso modo twee stromingen. De eerste gelooft in ‘efficiency’, in meer met minder doen en in duurzame, kwalitatieve groei. De aanhangers van ‘sufficiency’ vinden dat we de productie moeten terugplooien op wat een regio/land/continent nodig heeft. Zij stellen economische groei in vraag. De waarheid ligt waarschijnlijk in het midden, wat zou betekenen dat we het één afbouwen en in iets anders kunnen uitbreiden. Maar laat ons vooral de ogen niet sluiten voor de troeven van het Belgische landbouw- en voedingssysteem. Vlaanderen en Wallonië zijn van oudsher netto exporteurs. Vandaag de dag exporteren we ongeveer de helft van onze landbouwproductie. Van die uitvoer gaat 90 procent naar de buurlanden. In een straal van 500 kilometer rond Brussel wonen immers 300 miljoen kapitaalkrachtige consumenten. Is dat export? Ik noem dat produceren voor de lokale markt.
Zal een verduurzamingsproces waarbij de sector de drijvende kracht is niet altijd te braaf en te voorzichtig zijn om opzienbarende resultaten te boeken?
Marc Rosiers: Het feit dat de sector zelf de kar trekt, brengt een grote verantwoordelijkheid mee. De andere partners - ngo’s, overheid,… - willen dat we vooruitgang boeken. We moeten dat zo zien te realiseren dat het gros van onze leden zich daarin kan terugvinden. Je kan ons dan op voorhand aanwrijven dat we “te braaf” zijn, maar vergeet niet hoeveel je bereikt door een grote groep 10 procent vooruit te laten bewegen.
Ann Nachtergaele: Wat heeft het voor zin dat Marc en ik spectaculaire zaken afspreken als geen bedrijf ons daarin wil volgen? Voor het bedrijfsleven is de economische pijler van het duurzaamheidsverhaal erg belangrijk. ‘Profit’ is de basisvoorwaarde om verduurzaming inzake ‘planet’ en ‘people’ te realiseren. Wij mogen dit nooit vergeten.
Moeten jullie als sectorfederaties alle leden meekrijgen in zo’n verhaal of durven jullie je te engageren op het tempo van de meest vooruitstrevende bedrijven?
Marc Rosiers: Elke sector kent ‘early adaptors’ en ‘late followers’. Het gros van onze leden moet zich kunnen terugvinden in het duurzaamheidsverhaal, anders zijn we fout bezig. De landbouwers overtuigen is niet makkelijk want alleen al het woord ‘duurzaamheid’ maakt onze achterban terecht achterdochtig voor mogelijke kostprijsverhogingen. Goede communicatie en een vertaling naar de economische realiteit zijn heel belangrijk. Om goed te kunnen communiceren over duurzaamheid heb je bovendien instrumenten nodig die de vooruitgang kunnen meten. Anders ben je maar wat blabla aan het verkopen en is duurzaamheid vooral een marketingstrategie.
“Voor sommigen is ‘een industrie’ per definitie niet duurzaam”
Wordt de voedingsindustrie minder hard ‘belaagd’ in heel het duurzaamheidsverhaal?
Ann Nachtergaele: Onderschat de kritiek aan het adres van de voedingsnijverheid niet. Denk aan verwijten zoals ‘te veel vet in onze producten’, het gebruik van palmolie, de ecologische voetafdruk van vlees en melk, de afvalberg door verpakking, enz. Voor sommige mensen zijn grote bedrijven, en een industrie, per definitie niet duurzaam. Duurzame ontwikkeling is evenwel een proces dat voor iedereen geldt, ook voor kleinere lokale initiatieven. Elk bedrijf heeft zijn uitdagingen en prioriteiten maar streeft op één of andere manier naar meer duurzaamheid.
Is het voor voedingsbedrijven makkelijker dan voor landbouwbedrijven om kostenverhogende inspanningen door te rekenen aan de afnemers?
Ann Nachtergaele: Voor merkenfabrikanten die zich voldoende kunnen onderscheiden, klopt dat voor een stuk. Maar een groot deel van de voedingsbedrijven produceert anonieme grondstoffen of voedingsmiddelen die de supermarkten verkopen als huismerk. Voedingsbedrijven ervaren dezelfde problemen als de landbouwers. Nieuwe eisen, bijvoorbeeld inzake duurzaamheid, verhogen voortdurend hun kosten zonder dat zij deze kunnen doorrekenen.
In de aankondiging luidt het dat de agrovoedingsketen de toekomst van de Vlaamse landbouw en voeding zelf in handen wil nemen. Neemt er iemand de rol van kritische buitenstaander waar?
Marc Rosiers: In de stuurgroep zit Gert Engelen (Vredeseilanden), namens de ngo’s die bezig zijn met ontwikkelingssamenwerking, en Jan Vannoppen (Velt) als vertegenwoordiger van de milieuorganisaties. Daarnaast zijn er nog twee kritische stemmen: enerzijds de overheid en anderzijds een academische groep van wetenschappers die regelmatig geconsulteerd zal worden. Maar de uiteindelijke beslissing zal altijd bij de ketenpartners liggen.
Ann Nachtergaele: Wij hebben ook een stakeholderdialoog geïnitieerd. Ongeveer 35 mensen zullen op regelmatig basis samengeroepen worden om hun mening en hun inbreng in het proces te verzamelen. Ons werk moet breed gedragen worden.
Een projectduur van twee jaar is kort dag. Moet je een verduurzamingsproces niet op veel langere termijn bekijken?
Marc Rosiers: De tijdshorizon van een transformatieproces is veel korter dan van een transitie. De uitdaging is om na te denken over de vooruitgang die we willen boeken tegen 2020, en niet pas binnen 30 of 40 jaar. 2050 is een ver-van-mijn-bedshow.
Er is op het vlak van duurzaamheid al een hele weg afgelegd, horen we vaak. Waar staat de voedingsindustrie ondertussen?
Ann Nachtergaele: Verduurzaming is een traject. We staan niet aan het begin, maar al ergens halverwege. Eén van de grootste troeven van de voedingsindustrie is de tewerkstelling die al tien jaar op peil blijft, ook in crisistijd. Onze bedrijven stellen 90.000 mensen tewerk, waaronder veel laaggeschoolden, en vervullen zo een belangrijke sociale rol. Bijzonder is ook dat de milieu-impact vermindert hoewel onze industrie groeit. Dit is zo voor de voedingsindustrie maar ook de andere schakels van de agrovoedingsketen hebben reeds veel gerealiseerd. Dit willen wij ook in kaart brengen en communiceren.
“Voeding is vandaag waardeloos in de ogen van de consument”
Jullie mogen allebei één wens doen, los van praktische beslommeringen. Welke grote klip inzake duurzaamheid zouden jullie de landbouw en voedingsindustrie graag zien nemen?
Marc Rosiers (zonder aarzelen): In de sector verlangt iedereen ernaar dat land- en tuinbouwers een eerlijke prijs voor hun producten krijgen. Met de hervorming van het Europees landbouwbeleid moet de landbouwer zijn inkomen meer dan ooit uit de markt halen. De toegevoegde waarde die land- en tuinbouwers realiseren, moet dus correct vergoed worden. Dat was voor Boerenbond ook de reden om met het ketenoverleg te starten. Enerzijds gaan de gesprekken over een eerlijke verdeling van de koek, anderzijds over een juiste waardering van voeding. Vandaag is voeding ‘waarde-loos’ in de beleving van de consument. Men staat niet stil bij de energie die in het productieproces kruipt en de vele risico’s, eigen aan dat proces.
Ann Nachtergaele: Elke schakel in de keten moet zijn boterham kunnen verdienen dus sluit ik mij aan bij de wens dat voedsel naar waarde geschat wordt. Ik geloof dat de korte-keten-initiatieven die tegenwoordig hip zijn daartoe kunnen bijdragen. Een plukboerderij geeft opnieuw betekenis aan voedsel.
Prijzen we onszelf niet uit de (wereld)markt als we nu nog veel ondernemen op het vlak van duurzaamheid?
Marc Rosiers: Een land als België dat exporteert, zit niet in een luxepositie. Toch kan het door duurzaam (en tegelijk kostenefficiënt) te produceren een competitief voordeel uitbouwen. Alleen leren gesprekken met de retail dat het voordeel van duurzame producten zeer beperkt is in de tijd. Er komen altijd nieuwe producten op de markt. De kwaliteit gaat er constant op vooruit en wie vandaag aan de laagste kosten produceert, botst morgen op een concurrent die nog beter doet. Beide strategieën vergen dus continu nieuwe inspanningen van de producenten. Maar ons uit de markt prijzen, doen we niet want ook in het buitenland is er veel aandacht voor duurzaamheid.
Is de maatschappij niet dubbelzinnig met milieu-eisen, namelijk streng voor levensnoodzakelijke voedselproductie en mild voor auto’s, vliegtuigreizen en luxe die we ons graag permitteren?
Marc Rosiers: Dat is opnieuw te wijten aan de geringe waarde die mensen aan voeding hechten. Voedselzekerheid is de belangrijkste drijfveer voor het behoud van een Europees landbouwbeleid, maar iedereen lacht dat weg. De voedingsrekken van supermarkten puilen immers uit. Er is nog nooit zo’n groot voedselaanbod geweest als vandaag de dag. Daardoor is voedsel vanzelfsprekend en ‘waarde-loos’ geworden. Onterecht, want wie geen auto kan kopen, gaat te voet maar wie geen eten kan kopen, gaat dood. Maar dat besef is ver weg. Als landbouworganisatie moeten wij er op hameren dat een bepaalde zelfvoorzieningsgraad voor voedsel van strategisch belang is voor ons land en voor Europa.