Neen, vogelgriep is niet de schuld van intensieve pluimveehouderij
nieuws“Vogelgriep is niet de schuld van wilde vogels, maar van de te intensieve pluimveehouderij.” Zo kopt De Standaard met een opinie van Bram Renmans, coördinator van opvangcentra voor vogels en wilde dieren bij Vogelbescherming Vlaanderen. De studie werd gretig gelezen en gedeeld door wie kritisch is voor de pluimveesector, maar er klinken ook tegenstemmen. Mark Wulfrancke van ABS verwijst naar een recente studie van het Duitse Friedrich-Loeffler-Instituut (FLI), die aantoont dat noch de omvang, noch het type pluimveehouderij een rol spelen in de verspreiding van het virus.
Een opiniestuk gepubliceerd in De Standaard wordt niet gesmaakt door de pluimveesector. Niet alleen belangenvertegenwoordigers zoals ABS-woordvoerder Wulfrancke, maar ook politici Jinnih Beels (Vooruit) en Bart Dochy (cd&v) vinden de framing onterecht. Maar wat schrijft Renmans precies in zijn opinie?
"Virologische snelkookpan"
De kern van Renmans’ betoog is dat de huidige dominante vogelgriepvariant ontstaan is in de pluimveehouderij. Dit element in zijn betoog klopt: volgens het Duitse Friedrich Loeffler Instituut (FLI) is de H5N1-variant inderdaad voor het eerst vastgesteld in pluimveebedrijven in de jaren negentig in Zuid-China. Volgens LFI is de wereldwijde verspreiding ingezet door toenemend contact met wilde en trekvogelpopulaties in Zuidoost-Azië.
Verderop in de tekst vallen beweringen die niet wetenschappelijk gestaafd zijn. Renmans noemt pluimveebedrijven een “virologische snelkookpan." De grote aantallen vogels op een beperkte ruimte zouden immers de kans op mutaties vergroten. “Hoe meer dieren op een bedrijf, des te groter de kans dat één van de dieren besmet raakt en dat de infectie zich sneller verspreidt. Het virus kan zo ook sneller muteren en gevaarlijker worden”, aldus de coördinator van het vogelopvangcentrum.
Dit staat haaks op de bevindingen van het LFI, dat geen verband ziet tussen de pluimveehouderij en de verspreiding of mutaties van het vogelgriepvirus. De zeer strenge bioveiligheidsnormen in de pluimveehouderij voorkomen dit.
Politiek reageert
Vooruit-politica Jinnih Beels vindt het opiniestuk van Renmans veel te kort door de bocht. “De bioveiligheidsnormen liggen al extreem hoog”, zegt Beels op sociale media. Cd&v-raadslid en voorzitter van de Commissie Landbouw Bart Dochy vindt eveneens dat de waarheid onrecht wordt aangedaan. “De vraag is niet alleen waar een uitbraak plaatsvindt, maar vooral waar het virus zich doorgaans in stand houdt”, schrijft hij in een reactie. “Bij vogelgriep ligt dat natuurlijke ‘reservoir’ in de eerste plaats bij wilde (water)vogels. Verschillende soorten eenden, ganzen en andere watervogels kunnen het virus meedragen en uitscheiden, soms met beperkte of weinig opvallende symptomen. Daardoor kan het virus blijven rondgaan binnen die populaties.”
Dochy zegt dat dit in contrast staat met de pluimveehouderij: ook hier heb je heel veel dieren op één locatie, maar er bestaan wel beschermingsmechanismen om virusverspreiding tegen te gaan. “Dat is precies waarom het misleidend is om te doen alsof commerciële pluimveebedrijven het virus ‘aanjagen’ of ‘in stand houden’ in de natuur”, schrijft Dochy. “Een professionele uitbraak is net het moment waarop de overheid en de sector alles inzetten om de cyclus te breken door snelle detectie, afbakening van zones, vervoersbeperkingen, ruiming waar nodig en grondige reiniging en ontsmetting."
Een bedrijf is een plek waar het virus, als het binnen geraakt, kortstondig kan amplificeren, waarna de keten hard wordt doorgeknipt
“Een bedrijf is dus geen duurzaam reservoir zoals wilde populaties dat kunnen zijn; het is eerder een plek waar het virus, als het binnen geraakt, kortstondig kan amplificeren, waarna de keten hard wordt doorgeknipt”, schrijft Dochy. “En net omdat die buitendruk vanuit de natuur soms extreem hoog is, kan insleep ondanks strenge bioveiligheid toch gebeuren: een minuscuul spoor van materiaal, modder, stof, een logistieke beweging op het erf… Eén onzichtbare schakel volstaat.”
Wat Dochy schrijft, komt overeen met de bevindingen van het Duitse onderzoekscentrum LFI. Ook ABS-woordvoerder Mark Wulfrancke verwijst naar hun bevindingen.
Pluimveehouderij houdt het virus niet in in stand
Renmans schrijft dat wilde vogels geen dader, maar slachtoffer zijn binnen het vogelgriepverhaal. En hoewel niemand het dierenleed ontkent, zijn wilde vogels wel degelijk een belangrijke vector voor de verspreiding van het virus.
Sinds het ontstaan van de H5-virusstam, heeft het virus zich op vele manieren verder ontwikkeld en zich door vermenging met andere aviaire influenzavirussen steeds beter aangepast aan wilde vogels en met name trekvogels. “Sinds 2005 verspreidde het zich in toenemende mate over verschillende continenten (voornamelijk Azië, Afrika en het Midden-Oosten)”, stelt het LFI. “Hieruit is in het begin van de jaren 2020 een H5-variant ontstaan die zich vooral via trekvogels snel en wereldwijd (behalve Australië) heeft verspreid. De omvang van de populatie en houderij hebben geen invloed op de virulentie.”
De omvang van de populatie en houderij hebben geen invloed op de virulentie
Ook het type houderij, of het nu vrije uitloop is of een kooisysteem, heeft volgens LFI geen invloed. De strenge bioveiligheidsmaatregelen in Duitsland voorkomen dat een uitbraak op een pluimveebedrijf noch resulteert in secundaire uitbraken bij andere pluimveebedrijven, noch bij wilde vogels. Ook bij ons leidt een vogelgriepbesmetting telkens tot een grootschalige ruiming van pluimveestallen. Zodra een dier ziek wordt in een pluimbestand, worden alle andere dieren gedood om verspreiding en mutatie van het virus te voorkomen.
Het zijn dus wel degelijk wilde vogels die de huidige verspreiding en verdere mutatie van het virus in stand houden, stelt het LFI, en dus niet de westerse pluimveehouderij die werkt volgens strikte bioveiligheidsnormen. Volgens LFI zijn het wilde vogels, en vooral wilde watervogels, die de massale aanwezigheid van het virus in het milieu veroorzaken.
Kalkoenen en kippen worden zeer snel en zeer ernstig ziek, zodat ook hier de klinische vroegtijdige diagnose zeer goed functioneert
“Er is tot nu toe geen hard bewijs voor een onopgemerkte verspreiding van het H5N1-virus in pluimveebedrijven in Duitsland”, concludeert het LFI nog. “Integendeel, kalkoenen en kippen worden zeer snel en zeer ernstig ziek, zodat ook hier de klinische vroegtijdige diagnose zeer goed functioneert. Met name bij eendenbestanden is extra aandacht geboden, omdat het klinische beeld verzwakt kan zijn. Hiermee kan echter rekening worden gehouden met onderzoeksprogramma's vóór het slachten, die in Nedersaksen al worden uitgevoerd.”
Bron: Eigen berichtgeving