Japan, het land van de hightech maar met een verouderde landbouw
ReportageSterk gesubsidieerd met kleine boerderijen en een verouderde landbouwpopulatie: zo kan je in een notendop de landbouwsector in Japan beschrijven. Bovendien is slechts 20 procent van de oppervlakte van het land geschikt voor landbouw. Nochtans zijn er weinig landen waar de eetcultuur zo belangrijk is. Zo telt hoofdstad Tokio alleen al 160.000 restaurants en in de supermarkten gaan producten als aardbeien en peren vlot over de toonbank aan exuberante prijzen.
Ruim een jaar leven we nu al in een wereld die door het coronavirus compleet is veranderd. Tal van activiteiten zijn quasi volledig aan banden gelegd: vrienden ontmoeten, op restaurant gaan, concerten bezoeken, maar ook reizen zijn zaken waar we op dit ogenblik alleen maar kunnen van dromen. Met de Paasvakantie in het verschiet, neemt VILT je mee naar een plaats die in bijna elke top tien van te bezoeken landen staat: Japan. We focussen daarbij op een onderbelicht aspect van het land: het platteland en de landbouw. Een bijzondere focus is er op de veehouderij in Japan omdat dit verslag gebaseerd is op een studiereis die de Belgian Feed Association ondernam naar het land.
Gebrek aan landbouwgrond en plattelandsvlucht
Het langgerekte eiland wordt door de Japanse Zee gescheiden van zijn dichtste buren Rusland, Noord-Korea en Zuid-Korea. Zeer typisch voor Japan is dat het voor een groot deel bestaat uit rotsachtige bergen, wat maakt dat landbouw en zelfs bewoning in die gebieden quasi onmogelijk is. Dit gebrek aan geschikte grond maakt dat Japanse landbouwers het niet gemakkelijk hebben.
Vandaag telt het land ongeveer 200.000 landbouwers. Meer dan 70 procent van de boeren is vandaag ouder dan 60 jaar. Vijftien procent is zelfs ouder dan 70 jaar. Eerder dan met pensioen te gaan, blijven Japanse landbouwers gewoon doorwerken. De instroom van jonge landbouwers is zeer beperkt: in 2018 waren slechts 5.000 landbouwers jonger dan 35 jaar.
Bovendien heeft Japan meer vrouwelijke dan mannelijke landbouwers. Een groot deel onder hen heeft ook nog een inkomen buiten de landbouw. Door het gebrek aan perspectief op het platteland trekken veel jonge mensen naar de steden. Deze plattelandsvlucht maakt het voor de overblijvende boeren nog moeilijker om de nodige arbeidskrachten te vinden en hun bedrijf over te laten aan de volgende generatie.
De Wereldvoedselorganisatie van de Verenigde Naties (FAO) noemt die tendens een groot probleem. “De achteruitgang van familiale landbouwbedrijven en de plattelandseconomie is één van de grootste politieke uitdagingen van de hedendaagse Japanse samenleving”, klinkt het. Om die uitdaging aan te pakken is er volgens de FAO eerst en vooral nood aan betere landbouwdata waarop het beleid zich kan baseren, want vandaag ontbreken die voor een groot stuk.
Van oudsher is de landbouwsector in Japan sterk gesubsidieerd en sterk beschermd tegen buitenlandse concurrentie. Dat is nodig om het inkomen van de Japanse landbouwers op peil te houden. Door de relatief beperkte oppervlakte van een landbouwbedrijf en de vaak lage productiviteit zijn de inkomsten van landbouwers uit de markt immers laag.
Dat is ook de reden waarom jongeren het platteland verlaten om in de grote miljoenensteden, zoals Tokio of Osaka, te gaan studeren, om daarna meestal niet meer terug te keren naar hun geboortegrond. In de steden hebben zij immers zicht op goede banen bij grote, gekende bedrijven. Dit brengt met zich mee dat de beperkte hoeveelheid landbouwgrond ook steeds meer uit landbouwgebruik gaat, gewoonweg omdat de sterk vergrijsde plattelandsbevolking niet meer in staat is om het zware werk op het veld uit te voeren.
60 procent import
Door die lage productiviteit is Japan sterk afhankelijk van import, en dat in toenemende mate. Waar de zelfvoorzieningsgraad in 1965 nog op 73 procent lag, moet het land vandaag ruim 60 procent van alle voedsel dat nodig is om de eigen bevolking van 126 miljoen inwoners te bevoorraden, invoeren. Die afhankelijkheid van het buitenland lijkt in Japan niet meteen problemen op te leveren: nergens in het land wordt honger geleden, de Japanners zitten in de wereldtop qua levensverwachting en de economie draait op volle toeren. Japan heeft bijvoorbeeld ook de langste periode zonder recessie van de hele wereld.
De belangrijkste handelspartners van het land op vlak van voedingsmiddelen zijn de Verenigde Staten en China. De Europese Unie volgt op de derde plaats. Vlees is het belangrijkste importproduct in Japan. Het land voert grote hoeveelheden varkensvlees, rundvlees en pluimveevlees in. In waarde staat Japan op plaats één in de lijst van grootste vleesimporteurs ter wereld.
Japan en de Europese Unie hebben de afgelopen decennia steeds een lucratieve handelsrelatie gehad, en dat werd nog versterkt toen de Economic Partnership Agreement begin 2019 in voege ging. Het handelsverdrag creëerde een open handelszone waarin meer dan 600 miljoen mensen wonen. Voor meer dan 90 procent van alle producten die Japan invoert uit Europa verdwenen met dit akkoord de importtarieven. Europa exporteert meer naar Japan dan het importeert: in 2019 voerde de EU voor bijna 75 miljard euro uit naar Japan en voor bijna 70 miljard euro in uit het land (cijfers FIT).
In het Japanse landbouwbeleid is rijst het belangrijkste basisproduct en dat uit zich ook in de zelfvoorzieningsgraad. Die bedraagt 97 procent. Eieren volgen met 96 procent. Aardappelen en groenten halen respectievelijk 73 en 77 procent. Hoewel Japan meer dan 1.000 vissershavens telt, kent ook de zelfvoorziening van vis een dramatische achteruitgang: van 100 procent in 1965 naar 55 procent in 2018.
Voor akkerbouwgewassen zoals soja (6%), gerst (9%) en tarwe (12%) is het land het sterkst afhankelijk van import. Voor fruit kunnen de Japanners voor 62 procent in hun eigen behoeften voldoen. Voor vlees is Japan laag tot behoorlijk zelfvoorzienend: rundvlees (35%), varkensvlees (49%) en kippenvlees (65%). Ondanks het feit dat het land zeer veel rundvlees moet invoeren, is de export van het voor Japan typische ‘wagyu-vlees’ vervijfvoudigd de afgelopen vijf jaar. Wat ook opvalt, is dat de Japanse zelfvoorzieningsgraad voor vlees jaar na jaar licht achteruitgaat.
Groeiende veestapel
De grootste deelsector van de Japanse landbouw is de veehouderij, die ruim 35 procent van de totale landbouwoutput genereert. Het grootste aantal veebedrijven houdt vleesvee. Japan telt 2,5 miljoen stuks vleesvee. Die werden in 2018 gehouden op 48.300 landbouwbedrijven. Dat betekent dat een bedrijf gemiddeld 52 runderen telt, wat eerder kleinschalig is. Opvallend is dat het aantal vleesveebedrijven op tien jaar tijd bijna halveerde. In 2008 telde Japan nog ruim 80.000 vleesveehouders.
De melkveehouderij in Japan ontwikkelt zich op twee snelheden. In de prefectuur Hokkaido, het meest noordelijke van de vier grote eilanden van Japan, zijn de melkveebedrijven duidelijk grootschaliger. Die regio telt 6.140 landbouwbedrijven die gemiddeld 129 melkkoeien per bedrijf hebben. In het overige deel van Japan zijn er 9.540 melkveebedrijven. Zij houden gemiddeld maar 56 melkkoeien per bedrijf. De gemiddelde leeftijd van melkveehouders schommelt rond de 60 jaar. De totale melkveestapel van het land telt 1,32 miljoen dieren.
In de varkenshouderij is er duidelijk een trend van schaalvergroting vast te stellen. Het aantal bedrijven daalde tussen 2008 en 2018 van 7.230 naar 4.470, maar het aantal varkens per bedrijf steeg wel sterk. Van ongeveer 1.350 in 2008, naar 2.055 tien jaar later. “Die gemiddelden verdoezelen echter een zeer grote variëteit tussen bedrijven. Het aantal zeugen per bedrijf bijvoorbeeld varieert van 20 tot 2.000. Ongeveer 60 procent van alle zeugen zit op grote bedrijven”, zegt de Japanese Pork Producers Association.
Het land kent hoge varkensprijzen, maar ook de productiekost ligt een stuk hoger dan bij ons. Meer nog, het land heeft de hoogste productiekost per kilo varkensvlees ter wereld. Volgens de Japan Feed Manufacturers Association zou de productiekost schommelen rond 3,75 à 4 euro per kilo karkas en krijgt een varkenshouder ongeveer 5 euro per kilo. “De betere varkenshouders doen dus goede zaken”, aldus de Japanse veevoedersector.
Die hoge productiekost heeft verschillende oorzaken. Zo is elektriciteit in het land bijvoorbeeld zeer duur en rekenen varkenshouders op ongeveer één werkkracht - vaak gastarbeiders uit Thailand, China of Vietnam - per 70 zeugen. Een andere verklaring kan gevonden worden in de hoge infrastructuurkost in Japan. Een varkensplaats op een gesloten varkensbedrijf kost er omgerekend ruim 15.000 euro, terwijl dat bij ons zeer ruim gerekend om ongeveer 9.000 euro gaat.
Tot op vandaag wordt Japan niet getroffen door de Afrikaanse varkenspest. In heel wat buurlanden gaat die ziekte wel rond, maar omdat Japan een eiland is en zeer strenge sanitaire voorwaarden stelt, heeft het de ziekte nog steeds buiten kunnen houden. Zo is Belgisch varkensvlees sinds de uitbraak van Afrikaanse varkenspest bij everzwijnen in september 2018 niet meer welkom in Japan. Hoewel ons land intussen al een paar maanden zijn AVP-vrije status heeft ontvangen van de Wereldorganisaties voor dierengezondheid (OIE), is de export van varkensvlees nog steeds niet hervat.
In de pluimveesector zijn er ongeveer evenveel leghennen- als braadkippenbedrijven. Beide subsectoren tellen om en bij de 2.200 bedrijven. Ook qua grootte liggen ze kort bij elkaar: op een leghennenbedrijf zijn er gemiddeld 63.200 dieren en op een braadkippenbedrijf 61.400 dieren. In verhouding met de andere veehouderijtakken valt het op dat het aantal braadkippenbedrijven de afgelopen tien jaar nauwelijks gedaald is: van 2.456 in 2008 naar 2.260 in 2018. Wel is er een duidelijke trend naar schaalvergroting. Er worden ongeveer 20.000 leghennen en braadkippen meer gehouden per bedrijf op 10 jaar tijd. In de pluimveehouderij is integratie een veel voorkomende praktijk.
Duurzaamheid, een aandachtspunt?
Waar bij ons heel wat eisen worden gesteld aan de veehouderij, bijvoorbeeld op vlak van dierenwelzijn en duurzaamheid, lijkt daarover weinig sprake te zijn in Japan. Zo worden de staarten van varkens nog steeds geknipt en biggen onverdoofd gecastreerd en worden leghennen er gehouden in batterijkooien in verschillende lagen. “Japan heeft geen lange traditie in veehouderij, dus de opkomst van issues zoals dierenwelzijn, is relatief nieuw”, is te horen bij Evonik, een bedrijf in speciaalchemie dat over heel de wereld actief is.
Alhoewel de overheid geen dierenwelzijnseisen stelt voor huisvesting, begint er hier en daar toch aandacht te komen voor het thema. De vraag komt dan eerder vanuit de retail dan vanuit het beleid. Zo is er bijvoorbeeld al een beperkte vraag van supermarkten naar eieren van kippen met vrije uitloop. Ook op vlak van andere duurzaamheidsthema’s lijkt de retail de leiding op zich te nemen. Zo is er wel enige wetgeving rond antibiotica in diervoeder, maar op een paar uitzonderingen na – het gebruik van het kritische antibiotica colistine is bijvoorbeeld verboden – is het gebruik ervan toegestaan. Ook groeibevorderaars in veevoeder zijn nog toegelaten in Japan. Maar ook voor die thema’s begint de retail strengere eisen op te leggen dan de overheid.
Andere typische veehouderijgerelateerde problemen zoals de methaanuitstoot van vee of mestproblemen lijken niet meteen tot grote kopzorgen te leiden bij Japanse veehouders. Als er gevraagd werd naar een overschot aan mest in Japan, werd daar vrij laconiek op gereageerd. “De rivieren zijn niet zo lang in Japan, dus het water wordt snel afgevoerd naar de oceaan”, was er bijvoorbeeld te horen. Op vlak van al deze maatschappelijke thema’s ziet Japan Europa overigens wel als een gidsregio. Verstrengingen op vlak van dierenwelzijn, milieu of klimaat lijken er stap voor stap wel te komen, maar erg veel haast lijkt men niet te hebben.
De veeleisende Japanse consument
Wanneer je in een grootstad als Tokio rondloopt, merk je meteen dat voeding heel belangrijk is voor Japanners. Overal vind je kleine restaurantjes, sterrenzaken, fastfoodketens, take-away-resto’s en eetstalletjes langs de straatkant. Tokio zou er maar liefst 160.000 hebben, opvallend meer dan bijvoorbeeld Parijs. Ook voedingswinkels heb je er in veel vormen en gedaanten. Kleine kraampjes op straathoeken, overdekte markten, grote supermarkten, maar ook luxueuze voedingswinkels. Vaak nemen die laatste de benedenverdieping van grote shoppingcentra in.
Het is zo dat de Japanse bevolking ervan houdt om verschillende voedingswinkels te bezoeken om hun producten zo vers mogelijk en van de best mogelijke kwaliteit te kopen. Door tijdgebrek is er stilaan wel een verschuiving vast te stellen van dagelijkse aankopen naar een wekelijks aankoopmoment.
Japanners zijn ook gek op Europese voedingsproducten en kijken daarbij niet op een yen. Franse peren worden er per twee verpakt en verkocht aan omgerekend 20 euro. Aardbeien vind je er mooi uitgestald in een luxedoosje aan 35 euro per 15 stuks. Voor een assortiment van zes stuks fruit waaronder (grote) appelen en peren wordt bijna eenzelfde prijs gevraagd. Italiaanse bioham kost er bijna 13 euro voor 60 gram en voor Italiaanse gorgonzola-kaas telt men met gemak 8 euro per 100 gram neer.
Japan is dan ook één van de landen met de rijkste consumenten. De gemiddelde koopkracht bedraagt er 37.484 euro per jaar (in 2016). Daarmee doet het land het beter dan het gemiddelde in Europa dat 35.821 euro bedraagt. Dat voeding zeer belangrijk is voor Japanners, is ook te zien in het bestedingspatroon. Ongeveer een vierde van het gezinsinkomen gaat naar voeding. In ons land bijvoorbeeld gaat het om minder dan 15 procent. Dat is deels te verklaren doordat voeding duur is. Voeding is in Japan tot anderhalve keer duurder dan in Brussel. Een restaurantbezoek is dan weer goedkoper in de Japanse hoofdstad.
Het land is bijzonder trots op zijn eetcultuur, die bovendien erg uniek is. Die eetcultuur is gebaseerd op voeding die vers en seizoengebonden is, met caloriearme ingrediënten. De natuurlijke smaken van de ingrediënten goed laten uitkomen, daar zijn de Japanners goed in. Rijst, tarwe, plantaardige olie, vis en vlees vormen de basis van het Japanse dieet. Omwille van die verse caloriearme keuken heeft het land de laagste graad van obesitas (4%) van alle ontwikkelde landen. Door de toenemende import van voeding nemen Japanners wel steeds meer invloeden uit de Westerse eetcultuur over.
Specifiek voor Europese agrovoedingsproducten is Japan de vierde grootste exportbestemming. Varkensvlees is het belangrijkste landbouwproduct dat zijn weg vindt naar Japan. Sinds het vrijhandelsakkoord tussen Japan en de Europese Unie dat begin 2019 in werking is getreden, is het voor de Europese agrovoedingssector gemakkelijker geworden om te exporteren naar Japan. Er wordt verwacht dat de exportwaarde de komende tijd zou toenemen met tien miljard euro, een stijging van 180 procent. Zowat 85 procent van de landbouwproducten die de EU naar Japan uitvoert, krijgen sinds het afsluiten van het handelsakkoord toegang tot het land zonder heffingen.
Er dienen zich dus heel wat opportuniteiten aan voor de Belgische agrovoedingssector, maar handel doen met Japan is niet zo evident. In een tweede deel belichten we de Japanse bedrijfscultuur en focussen we op Orffa, een producent van veevoederadditieven, dat een nauwe band heeft met Japan. Belgische zakenlui ter plaatse geven ook tips over zaken doen met Japanners.
Bron: Eigen verslaggeving
In samenwerking met: BFA